zondag 13 augustus 2023

Heideggers lovely war in de Brief over het humanisme

Ik heb iets met personen. Nog even los van de filosofie, het is altijd prettig wanneer je weet met wie je te maken hebt. Je moet ook weer niet te dichtbij komen. In deze blogs beweeg ik me al op de gevaarlijke rand als ik namen noem van vrienden en geliefden. Wat heb jij ermee te maken wat ik met mijn vrienden heb? In de filosofie is het nog gecompliceerder. De waarheid is niet iets persoonlijks, het moet niet mogen uitmaken wie die waarheid uitspreekt. De persoon laten we wel toe in de didactiek. Je moet uitkomen bij die onpersoonlijke waarheid natuurlijk, maar het helpt wel wanneer je door iemand vriendelijk aan de hand wordt genomen.

Zo heb ik de kwestie van mijn vorige blogs weer een beetje tot een goed einde kunnen brengen. Het Diotima-complex, het motief waarbij de vrouw fungeert als priesteres die de filosoof leert wat liefde is, lijkt ons alleen maar te verbinden met de persoonlijke goden. Maar als we die goden zelf aan het woord laten, zoals in de roman Lovely war of in de Bijbel, leren ze ons dat liefde niet stopt bij een mooi gezicht of een identiteit. Om in termen van Hefaistos te spreken, we moeten alles in het vuur gooien om het ijzer te smeden, en wellicht geldt dat ook voor de waarheid. In de oorlog wordt alles in het vuur gegooid, als eerste de waarheid. Dat is een test die we toekennen aan de filosoof.

Nu las ik toevallig Heidegger. Eigenlijk met een andere aanleiding. Met vriend Rob had ik het over filosofie, sociologie en Sartre. Ik aanbad vroeger Sartre, en vind het nog steeds interessant om bij hem terug te keren. Nu zit ik op een ander spoor, zeg maar het spoor Heidegger, en het leek me wel nodig om Heideggers beroemde repliek op Sartre te lezen, in zijn Brief über den Humanismus uit 1946. Maar nu ik die tekst gelezen heb bedenk ik me dat ik hem ook kan inzetten om een volgende stap te zetten in mijn verkenning van het persoonlijke. Gaat het inderdaad om de weg naar de waarheid, de didactiek? En hoe persoonlijk of onpersoonlijk is die waarheid zelf?

Tot mijn niet geringe verbazing stuitte ik bij het lezen van die brief op een formulering die je zomaar zou kunnen opvatten als een aanwijzing dat Heidegger zelf mijn leerweg van zeer nabij volgt, alsof hij de godin Afrodite uit mijn vorige blog is. Ik citeer:

'Alles Widerlegen im Felde des wesentlichen Denkens ist töricht. Der Streit zwischen den Denkern ist der "liebende Streit" der Sache selbst. Es verhilft ihnen wechselweise in die einfache Zugehörichkeit zum Selben, aus dem sie das Schickliche finden im Geschick des Seins.' (p.336)

Liebende Streit, dat is nog niet zo'n gekke vertaling van de Lovely war, de roman van Julie Berry waarmee ze onder meer de Eerste Wereldoorlog aanduidt. Hier, met Heidegger in 1946, kijken we alweer terug op een oorlog verder. Heidegger zal die oorlog vast niet op het oog hebben met zijn formule. Een gemeenschappelijk punt zou kunnen liggen in Plato, waarmee Heidegger in deze jaren beschäftigt was. Plato, de persoon naar wie de ideeën verwijzen, ook deze blogserie met de titel Ideeën, zeg ik nog maar eens ter herinnering, en bij wie de filosofie nauw verbonden is met de persoon Socrates. Berry is een Amerikaanse schrijfster, en de band met Plato heb ik zelf aangebracht, als hulpmiddel om haar de rol te laten spelen van Diotima, de vrouwelijke priesteres die ons iets kan leren over liefde. Maar met wie we dus eveneens uitkwamen bij een liebende Streit, de oorlog die de jeugdige helden van haar roman bij elkaar brengt.

Dit komt misschien geforceerd op je over, ik ben nu eenmaal gespitst op formules en dit viel me gewoon op, die correspondentie tussen lovely war en liebende Streit. Dan kunnen we al lezend altijd nog zien of het ergens op slaat. Taal is voor mij een signaal, vaak betekenen woorden iets, en - toegegeven - vaak ook niet. Maar ook dan is taal nog steeds grappig of, afhankelijk van je stemming en de omstandigheden, tragisch.

Dat laatste ontbreekt bij de humorloze Heidegger zeker niet, de mogelijkheid dat de leerweg nergens op uitloopt. We komen het woord Sackgasse diverse malen tegen in de brief over het humanisme. Maar ook dat woord staat niet helemaal in tegenspraak met het inzicht dat de taal 'het huis van het zijn' is. Met andere woorden, ook als woorden een doodlopende weg zijn, zijn ze nog steeds taal en bieden ze ons de mogelijkheid om erin te wonen, en - zoals Heidegger gelooft - vrij te zijn. Daarom geloof ik ook dat Heidegger me bemoedigend zou toeknikken als ik zijn filosofie gebruik, of me door zijn filosofie laat gebruiken, om aan te sluiten bij een young adult novel.

Mijn adolescentie, nogmaals, was gewijd aan Sartre, dus in zekere zin is mijn leven ook een young adult novel, de coming of age met romans als L'âge de la raison, het eerste deel van de trilogie Les chemins de la liberté, dat ik in het Frans las en waarvan ik naar schatting niet meer dan de helft begreep. Maar misschien droeg dat orakelkarakter op een vreemde manier juist wel bij aan het bereiken van de jaren des onderscheids. Niet veel later kocht ik in Aken Sein und Zeit, de bruine uitgave van Niemeyer Verlag, die hier naast me op de bank ligt. Ik lees de opdracht van Heidegger: 'Edmund Husserl - in Verehrung und Freundschaft zugeeignet'. Husserl, de man van de fenomenologie, de bewustzijnsfilosofie, waarmee Heidegger afrekent.

Maar dat moeten we dus niet opvatten als een reset, een poging om de filosofie helemaal aan de kant te schuiven en alles from scratch weer op te bouwen rond een nieuw fundament. En mutatis mutandis, op een bepaalde manier zouden we misschien zelfs moeten spreken van een liebender Streit tussen Heidegger en Sartre, waarmee ook mijn filosofische leerweg, toch een belangrijk element van mijn leven, gekenmerkt moet worden als een liebender Streit. Sartre was voor mij een soort god, maar hij werd afgelost door allerlei filosofen, Lyotard, Levinas, Derrida, Agamben, en zeker ook Bachtin, allemaal denkbewegingen die je zou kunnen personificeren onder de naam Heidegger. Het is dus zeker ook iets persoonlijks, het komt dichtbij, heel erg dichtbij, gevaarlijk dichtbij, gezien de strijd of oorlog die hierbij in het spel is.

Zo dichtbij dat we eroverheen kijken. Dat is precies waar we het Zijn moeten zoeken, volgens Heidegger in zijn brief over het humanisme. Het gaat over het zelf, het onpersoonlijke of persoonlijk zelf, dat altijd in verhouding tot het Zijn staat. Dat is misschien onverdraaglijk, af en toe. Ik zie het ook aan Heidegger. Op het moment dat hij het erover heeft, schiet hij in de verdediging. Het gaat namelijk niet alleen over het onpersoonlijke zelf, het zelf in het algemeen, maar ook over Heidegger zelf, zijn filosofie. Als we het over liebende Streit hebben, gaat het niet alleen over zijn verhouding tot Nietzsche of Hegel, maar misschien ook over Sein und Zeit. De brief over het humanisme schijnt zowat de eerste tekst te zijn waarin Heidegger het heeft over zijn Kehre, waarmee hij suggereert dat hij na SuZ een andere weg is ingeslagen, en dat moet wel even worden rechtgezet. Meteen dus als hij er zelf mee komt moet hij het rechtzetten.

De Kehre is namelijk geen breuk, het is eerder de garantie dat er geen breuk zal plaatsvinden:

'Solange die Philosophie jedoch sich nur damit beschäftigt, ständig die Möglichkeit zu verbauen, sich erst auf die Sache des Denkens, nämlich die Wahrheit des Seins, einzulassen, steht sie gesichert außerhalb der Gefahr, jemals an der Härte ihrer Sache zu zerbrechen.' (Uitg. Wegmarken, Klostermann, 2004/ GA 9, p.343)

Het gaat dus om de continuïteit die bestaat in het hardnekkig (ständig) in te gaan op de waarheid van het zijn. Later zet Heidegger uiteen dat deze zeker ook te maken heeft met iets dat onderweg is en aankomt. We brengen met het denken het zijn ter sprake, waarbij we moeten denken dat Sprache het normale woord voor taal is. Dat brengen moeten we zeker niet opvatten als iets wat alleen gebeurt als wij handelend optreden. Het zijn is zelf steeds onderweg naar de taal. Anderzijds klopt het ook wel weer dat wij in zekere zin handelend optreden. Heidegger had namelijk uitgelegd dat hij denken ook als handelen ziet. Door te denken handelen we al, en dan is het zijn in aankomst, onderweg, naar de taal.

Ik had altijd Heideggers brief opgevat als een polemiek met Sartre. Het is wel een strijd, een lovely war dus, maar ook hier moeten we het even over hebben. De brief was oorspronkelijk ook werkelijk geschreven als brief, gericht niet aan Sartre maar aan filosoof Jean Baufret, wiens vragen Heidegger citeert. Die brief heeft Heidegger bewerkt, waardoor het nog meer open komt te liggen dat je hem ook anders kunt lezen, op het eerste oog als polemiek. Maar als Heidegger voortdurend in de verdediging schiet, moeten we misschien eerder denken aan een apologie, alsof hij voor een jury staat, wat gezien het jaartal 1946 ook weer niet zo vreemd is. Heidegger heeft dan heel wat uit te leggen. Maar net als bij de apologie van Socrates vernemen we eigenlijk heel weinig over de aanklacht. Oké, Heidegger citeert af en toe een paar Franse zinnen, waarschijnlijk van Sartre, maar hij analyseert die nauwelijks. De aanklager kan zich onmogelijk heel serieus genomen voelen, en raakt eerder geïrriteerd. Het is het gebaar eerder van een leraar die het allemaal nog een keer uitlegt omdat zijn leerling de toets slecht heeft gemaakt.

Maar goed, zo zou je de Apologie van Socrates (Plato) ook kunnen lezen, waarin het werkelijk gaat om een aanklacht, zelfs uitmondend in een doodvonnis. Socrates lijkt zich daarin te verdedigen, maar is er eerder op uit om de juryleden te choqueren, zodat ze haast niet anders kunnen dan hem veroordelen. Je zou het dus kunnen opvatten als een soort 'Vergeef hen, vader, want zij weten niet wat zij doen', een daad van vergiffenis. Daarin zou dus ook het liebende van Heidegger kunnen schuilen, het dubbele gebaar van provocatie en vergiffenis. Goed, beste leerling, je bent op de goede weg, en ik help je om naar het voorbeeld van mezelf een paar stappen verder te zetten. De test blijkt een element te zijn van het coachen.

Misschien is die liefde dus niet het probleem, niet de belangrijkste reden dat Heidegger zijn formule (der) liebende Streit tussen aanhalingstekens zet. Die reden zou ik eerder zoeken in de strijd. Dat zou onderstreept kunnen worden, wat Heidegger zelf ook doet, met een citaat uit de laatste alinea's van SuZ: 'Der Streit bezüglich der Interpretation des Seins kann nicht geschlichtet werden, weil er noch nicht einmal entfacht ist.' (p.437). Heidegger legt uit dat dit ook twee decennia later nog geldt. Boeiend is dat hij op beide plaatsen, zowel in SuZ als in de BudH, de polemiek die dus geen polemiek is, plaatst binnen het kader van een didactiek. En wel een didactiek waarin we ons voor de strijd toerusten. SuZ: 'Und am Ende läßt er [der Streit] sich nicht "vom Zaun brechen", sondern das Entfachen des Streites bedarf schon einer Zurüstung. Hierzu allein ist die vorliegende Untersuchung unterwegs.' In BudH verwoordt Heidegger dit een beetje anders: 'Diese Sätze gelten heute noch nach zwei Jahrzehnten. Bleiben wir auch in den kommenden Tagen auf dem Weg als Wanderer in die Nachbarschaft des Seins. Die Frage, die Sie stellen, hilft, den Weg zu verdeutlichen.' (344)

Bij toerusting denk ik aan de militairen, bij Wanderer minder. Toch moeten we ook hier bedenken dat de zinnen van SuZ onverkort blijven gelden, inclusief die militaire metafoor. Het gaat wel om een weg, maar het is een weg naar een strijd die nog moet ontbranden. Dat klinkt in 1946, zo vlak na de Tweede Wereldoorlog, toch weer anders. We dachten dat we de strijd net achter de rug hadden, maar de echte strijd gaan we nog beleven, de strijd om de interpretatie van het zijn.

We moeten tussendoor ook oog hebben voor het compliment voor Baufret. Heidegger geeft hem een aai over de bol, waarbij het lijkt alsof Baufret een klein kind is, de aangever van een cabaretduo desnoods, of liever de misdienaar, waarmee hij Heidegger de gelegenheid geeft om de schijn te verzachten dat hij spreekt als een priester (maar in werkelijkheid dus eerder die suggestie versterkt). Als we dus op zoek waren naar de rol van Diotima in deze context, zou hier een aanwijzing kunnen liggen. Heidegger is zelf Diotima, de priester of pastor ('Hirte') die de filosofen (Baufret, en via hem de andere geïnteresseerden) toespreekt, waarbij die filosofen hem helpen met hun vragen.

Toch zijn we daarmee nog niet helemaal terug bij de liebende Streit. Als er al een strijd is, ligt die nog in de toekomst. Heidegger is altijd op zoek naar het Anfängliche. Over Sartre zegt hij dat we eigenlijk niet kunnen vaststellen of de existentie voorafgaat aan de essentie, omdat we eerst moeten nadenken wat deze termen eigenlijk zeggen wanneer we naar het zijn vragen. De weg die Heidegger wil bewandelen - in navolging dan wel weer van Husserl - verloopt achteruit, met de Schritt zurück. Als ik het goed begrijp is die weg een methode, tegelijk ook een didactiek, maar moeten we deze niet opvatten als liebende Streit.

We moeten we die strijd wellicht ook weer niet opvatten als eindpunt van de weg, als we die weg opvatten als weg naar een bestemming. Daarvoor is Heidegger te kritisch op het beeld van de Fortschritt. De filosofie gaat steeds staan op dezelfde plek, om daar steeds hetzelfde te denken. Hetzelfde, maar dan anders. Niet das Gleiche, maar dasselbe, dat wil zeggen het zijn dat 'het geeft', dat onderweg is naar ons, naar de taal. De filosofen denken dus niet verkeerd, maar deels juist, deels onjuist. Ze proberen met elkaar, wechselweise, de zaak zelf te verhelderen. Naast het priestermodel staat hier ook, net als bij de Socrates van Plato, de dialoog als weg. Dat laatste is wat Heidegger liebende Streit noemt.

We komen zodoende tot een driedeling. Eerst is er de priester Heidegger, zoals hij optreedt in de brief over het humanisme. Hij doet steeds hetzelfde, denken komt neer op hetzelfde, hij interpreteert zijn eigen Sein und Zeit dat onverkort geldig blijft, en wie anders dan Heidegger zelf kan ons beter uitleggen wat hij daar heeft gezegd? Daarnaast en in het verlengde hiervan, en evenzeer naar het model van het Symposium van Plato, vinden we Heidegger die uitlegt dat de andere grote denkers het nooit helemaal fout hebben, en dat het zijn ook naar hen onderweg was. Het zijn deelt zich mee in de dialoog, de wederzijdse verheldering.

Maar ook deze liebende Streit is nog niet de echte strijd, de strijd om de interpretatie van het zijn. Die moet nog ontbranden.

Misschien stellen we ons die strijd, die echte strijd, graag voor als een oorlog zonder liefde. De suggesties van Heidegger gaan in een andere richting. Zijn grootste verwijt bewaart hij voor het einde van zijn brief over het humanisme, en wel voor Hegel. Hegel eiste dat we de naam "Liebe zur Weisheit" zouden afleggen en de wijsheid zelf in de gestalte van het absolute weten te zijn geworden, 'und die Weisheit selbst in der Gestalt des absoluten Wissens geworden sein.' (364) Dit begint toch wel te lijken op een echte strijd. Het gaat om de filosofie die geen liefde tot wijsheid meer mag heten van Hegel.

Eigenlijk was de ellende al begonnen met Plato, die de filosofie bijna leek te identificeren met de wetenschap, de epistèmè. Filosofie wilde niets liever dan serieus genomen te worden door de wetenschappelijk ingestelde mens, de mens die liever niet over liefde spreekt, maar wil weten waar hij aan toe is, controle wil hebben over de wereld alsof het zijn object is.

De Kehre van Heidegger is in die zin een echte Kehre dat hij toch een beetje spijt heeft dat hij in Sein und Zeit teveel aan die liefdeloze wetenschap had toegegeven. Wij zouden zeggen: kop op beste vriend, voortschrijdend inzicht! Maar Heidegger weet dat voortschrijden alleen maar 'het denken volgt als de schaduw die het zelf werpt' (335), en verplicht zich aldus tot de interpretatie van de denkers van het verleden. Bijna een spijtbetuiging dus, een waarvoor Heidegger alleen zichzelf absolutie kan geven, met de belofte zijn leven te beteren.

De weg vooruit is geblokkeerd, de weg terug ook, tenminste als belangrijkste metafoor die ons kan brengen bij de waarheid van het zijn. Heidegger gebruikt nu een ander beeld, van de 'weg omlaag': 'Das Denken ist auf dem Abstieg in die Armut seines vorläufiges Wesens.' (365) Een absoluut weten is dus niet meer te verwachten, en als dat wel zou bestaan, dan zouden we ertegen moeten strijden, omdat het in strijd met de liefde is. Zoals Plato in Symposium al van priesteres Diotima had geleerd, heeft liefde te maken met armoede, je hebt in laatste instantie helemaal niets.

Het denken kan nog wel iets, het Duitse woord (ver)mögen heeft iets met liefde te maken, 'Ich mag Dich'. Het is zo ongeveer de enige plaats in de Brief waar Heidegger iets zegt, al is het tussen neus en lippen door, over liefde. Liefde zit in de taal, in elk geval in het Duits, maar misschien - zeg ik dan weer - in elke taal weer anders.

Liefde brengt eerder dingen bijeen dan dat het ze verdeelt. Daarom ook vervolgt Heidegger: 'Das Denken sammelt die Sprache in das einfache Sagen. Die Sprache ist so die Sprache des Seins, wie die Wolken die Wolken des Himmels sind.' Ook de strijd of clash, de kloof met Hegels taboeïsering van liefde staat wellicht open voor herformulering. Er is altijd, vanuit het verzamelde zijn en de taal gezien, meer continuïteit dan tegenstelling. Met een beeld dat anno 2023 juist weer heel oorlogszuchtig klinkt wisselt Heidegger die strijd of kloof in voor iets anders:

'Das Denken legt mit seinem Sagen unscheinbare Furchen in die Sprache. Sie sind noch unscheinbarer als die Furchen, die der Landmann langsamen Schrittes durch das Feld zieht.'

Groei Utrecht Science Park, inclusief windmolen, jaagt omwonenden gordijnen  in: 'Bijna tweemaal de Dom' | Utrecht | AD.nl
Groei Utrecht Science Park

 

2 opmerkingen:

  1. Heerlijk om jou zo bezig te zien, Anton! Nu over Heidegger en het humanisme. Ik wil hierover nog veel zeggen en misschien lukt dat morgen als wij gaan wandelen en gaan filosoferen over het zijn. Een ding wil ik nu zeggen naar aanleiding van jouw opmerkingen over de persoonlijke dimensie van het spreken over waarheid. Ik ken humanisten die Heidegger niet kunnen lezen, omdat ze zo walgen van zijn nazi-verleden. Voor mij is dit geen beletsel om Heidegger te lezen, maar een ding weet ik wel: deze man was verre van sympathiek. Eerder een arrogante klootzak, maar die gedachten komen vooral op als ik zijn brief over het humanisme lees. Wat een ideeënbrijkdom, maar geen woord over de concrete actualiteit. Hij verwijt ons dat we in de zijnsvergetelheid lezen, maar hij weigert om sorry te zeggen over zijn verleden. Hoewel die actuele politieke situatie levensgroot aanwezig is in deze brief, doet Heidegger alsof hij van niks weet. Ik heb mij altijd over zie wereldvreemdheid verbaasd en ik ben benieuwd hoe jij dat ziet. Morgen tijdens onze wandeling wil ik dat graag horen.
    Tot snel en hartelijke groet van Martien.

    BeantwoordenVerwijderen