woensdag 14 december 2016

Bakhtine



Bakhtine is Bachtin op zijn Frans gespeld, met als extra bonus dat de klemtoon op de laatste lettergreep valt, zoals het hoort. We kennen Bakhtine van Kristeva en Todorov, de Bulgaren die de gedachten van Bachtin in Parijs introduceerden. Hun werd vaak kwalijk genomen dat ze die gedachten maar meteen verwerkten, Todorov in de richting van een Levinassiaanse, humanistische alteriteit, Kristeva in de richting van Lacan. Daarnaast had je nog Ricoeur, die Bachtin opnam in zijn Le temps et le récit. De wereld buiten Parijs plooide Bachtin liever nog verder naar het structuralisme, ideologiekritiek en cultural theory. Dat werd dan weer niet als een ongeoorloofde bewerking gezien. Wellicht was het zoals vaker de kwestie van het subject die de wereld buiten Parijs met elkaar verbond, de weigering om onder ogen te zien dat het subject veelal resultaat is van subjectivering.

Een nogal extreme positie in de subjectloze filosofie vind je bij Deleuze, wiens werk ik nu lees. Ik zal hier voor u geen uitvoerige studie neerleggen van het gebruik dat Deleuze van Bachtin maakt, daarvoor mis ik het overzicht. De proporties van de blogs hebben het voordeel dat je al dissiminerend korte observaties en brokjes verwerking de wereld in kunt sturen. Eerder al schreef ik over de verwijzing in Mille plateaux, waarin de taalfilosofie van Bachtin ter inspiratie wordt opgenomen. Je treft daar Bachtin aan onder de naam van zijn vriend Volosjinov, oftewel Volochinov in de Franse transcriptie van het Russisch. Volosjinov was Bachtins vriend die als auteur op de kaft verscheen van Marxisme en taalfilosofie in de jaren twintig. De kwestie welk aandeel Bachtin had in de totstandkoming van dit boek is nooit helemaal opgehelderd, en betreft onder meer de filosofische kwestie van auteurschap en het subject. Ik zou er alleen al om deze reden mee akkoord gaan als iemand (zoals mijn overleden vriend Niels Helsloot) consequent wil spreken van Volosjinov als het over dat boek gaat.

Maar nu dus Bakhtine, die ik tegenkwam in Qu’est-ce que la philosophie? van Deleuze en Guattari, waar je qua auteurschap ook weer stuit op onzekerheden die kunnen uitmonden in ononderscheidbaarheid en onbeslisbaarheid. Deleuze (zeg ik gemakshalve) verwijst daar naar de Bachtin van het Dostojevski-boek dat we kennen in de herwerkte versie van de jaren zestig, maar waarvan de hoofdthese dateert uit dezelfde tijd als het boek van Volosjinov. Daarnaast verwijst Deleuze naar Bachtins essays uit de jaren dertig over romantheorie, die in Frankrijk verschenen onder de titel Esthétique et théorie du roman. We zijn vertrouwd met Deleuzes belangstelling voor de roman, waarmee hij zich onderscheidt van de dominante voorkeur in de Parijse filosofie voor poëzie en korte verhalen. De roman, zeker in zijn Amerikaanse variant die Deleuze graag in positieve zin contrasteerde met zijn Europese nevenknie, geldt meestal als prozaïsch in de slechte zin van het woord, zonder verheffing en zonder diepte. Of erger nog, als een transportmiddel voor morele wijsheid en sensibiliteit. De roman lijkt voor Deleuziaanse Nietzscheanen dus verdacht, maar daardoor zijn we ook meteen extra geïnteresseerd in wat Deleuze ermee doet.

Deleuze is zich goed bewust van de valkuilen van Bachtins theorie. Bachtin schildert de ‘helden’, dat wil zeggen de centrale personages in de roman, als centra van morele waarden die zich verdichten tot een ideologie. Het lijkt er bij Bachtin op dat hij wel geïnteresseerd is in wat zich afspeelt tussen die centra, maar ook dat je daar pas zicht op krijgt vanuit een neokantiaans gezichtpunt, weliswaar respectabel maar minder interessant voor wie iets van kunst en literatuur wil begrijpen. Deleuze zegt dan ook dat hij blij is dat Bachtin het hier niet bij heeft gelaten.

Deleuze zet Bachtin op twee manieren in. Ten eerste wil hij het misverstand wegruimen dat de roman een beschrijving of herinnering is, waarmee hij een bepaalde uitleg van het realisme aanvalt. Ook en misschien wel vooral in de Amerikaanse romans gaat het erom, het leven te bevrijden uit de kaders waarin het vastzit. Hierbij komt strijd aan de pas. Die bevrijding is een 'tenter', het leven wordt op de proef gesteld, uitgedaagd zodat het zich prijsgeeft in zijn sublieme gedaante, als de ervaring van het leven dat ons boven de pet gaat. Niet toevallig (en daar grijpt Agamben bij Deleuze aan) bevindt dat leven zich bij de kaders, bij de dood. Deleuze: 'La mort du porc-épic chez Lawrence, la mort de la taupe chez Kafka, sont des actes de romancier presque insoutenables ; et parfois il faut se coucher par terre, comme le peintre le fait aussi pour atteindre au << motif >>, c'est-à-dire au percept.'

Kijken we door de ogen van Bachtin, dan zou deze de nabijheid van de dood misschien wantrouwen. Het is typisch een motief van Tolstoj, die de levens vanuit de dood zelf bekijkt en daarmee 'monologisch' wordt. Maar goed, die kritiek op Tolstoj geldt voor de Bachtin van het Dostojevski-boek. Het is een koud kunstje om Bachtins analyse, bijvoorbeeld van het verhaal 'Bobok', met zijn groteske fantasieën aan het graf, te duiden in de richting van Deleuze. En hoezeer de helden van Bachtin ook 'ideologen' zijn, je zou ook dit weer Deleuziaans kunnen duiden als 'personnage conceptuel', een filosofisch personage met literaire trekken, zoals Nietzsches Zarathoestra, of een literair personage die de gestalte van een filosofisch begrip wordt.

De tweede verwijzing naar Bachtin gaat niet tot aan de kaders, maar eroverheen. In elk goed kunstwerk werkt een dynamiek die ons voorbij de kaders ervan voert. Die dynamiek komen we op het spoor via de 'compositie' van het kunstwerk, of het nu gaat om de verhoudingen van de vlakken tot de lijnen bij Mondriaan of de structuur van de hoofdvorm in de klassieke symfonie. Die compositie is geen vooraf bedacht plan, maar ontstaat met het werk zelf. Bachtin bekleedt met zijn polyfone roman in dit betoog van Deleuze een belangrijke positie. Immers, juist bij hem lijkt het te gaan om de ideeën en meningen van de helden, maar gaat het in werkelijkheid om de manier waarop die meningen met elkaar in interactie worden gebracht. Alle leven wordt eruit gehaald en overgebracht naar het sensitieve niveau van het kunstwerk, dat van de 'percepts' en 'affects'.

Deleuze beschouwt Bachtin dus als een echte kunstfilosoof, iemand die laat zien hoe Dostojevski en Rabelais te werk gaan als schilders en componisten. Bachtin schrok hiervoor terug, hij was vooral bang dat de literaire taal zijn band met de persoon als centrum van zingeving verliezen. Juist daarom hechtte hij zozeer aan het onderscheid tussen poëzie en proza. In poëzie gaat de taal door de Lethe, verliest ze elke herinnering aan de betekenis die eraan kleefde. Deleuze daarentegen vat de roman zo ongeveer op als Bachtin de poëzie, hij ziet de opname van de taal in de literatuur als een metamorfose waarbij de taal van zijn leven wordt ontdaan en er een ander, intenser leven voor in de plaats krijgt.

Haalt Deleuze daarmee ook het leven uit de persoon Bachtin, en moeten we de critici van Kristeva opnieuw gelijk geven omdat Deleuze evenmin respect had voor Bachtins gehechtheid aan het subject?

Nee, ik ga daar niet in mee. En wel omdat Deleuze Bachtin en anderen niet beschrijft als een positie of stellingname, maar als een wording, een dynamisch en bewegend geheel van begrippen dat niet vast te pinnen is op een positie. Net zoals Deleuze Bachtin meeneemt, neemt Bachtin Dostojevski mee en de lezers. In een bepaald opzicht tonen ze dus inderdaad geen respect voor hun helden, wanneer je die opvat als posities, maar wel als figuren in wording die bij de lezer worden gebracht als 'percept' en 'affect'. Ons respect geldt niet Bachtin, Deleuze of Dostojevski, maar in laatste instantie het leven zelf.

Dit leven, zo verduidelijkt Agamben in zijn beschouwing over Deleuze, is het leven zonder meer, het naakte leven. Het leven, niet toevallig, zoals het verschijnt in de nabijheid van de dood. En ook het 'eeuwige leven', het leven dat alle inkaderingen te buiten gaat, zich buiten de grenzen van tijd en ruimte ophoudt in een spookachtig limbo. Is dit leven ook dat van de politieke bios? Kunnen we hier nog terugkomen bij de zingeving, de persoon, het subject, de ethiek?

Ja, Agamben ziet een uitweg in een genealogisch onderzoek van het begrip 'leven' voorbij alle gangbare tegenstellingen. Daarmee geeft hij een 'filosofisch-politiek-theologische' draai aan dat begrip. Veel van zijn werk kunnen we opvatten als een uitwerking van deze opgave, en daarmee ook van het beheer van de erfenis van Deleuze (en Foucault).

Waar zouden we Bachtin moeten plaatsen in dit onderzoek? Je doet hem tekort wanneer je hem als geïnteresseerde buitenstaander of voorloper neerzet. Je zou hem eerder moeten inzetten als observator in een gebied waar we onszelf niet thuisvoelen maar een onderschatte invloed op ons heeft. Bachtin bevond zich midden in de interferenties tussen kunst en filosofie. Hij bevond zich als zich moderniserend, orthodox Christen in het theologisch discours dat nog steeds het gezicht van Rusland vormt, van de beschouwelijkheid, de totalitaire politiek en hun wisselwerking.

Elk van deze drie personages, Bachtin, Deleuze en Agamben, hebben unique selling points. Mijn leven is deels een roman waarin hun filosofie tot mij komt in polyfonie, in een compositie die zich onder uw ogen vormt.

Afbeeldingsresultaat voor bakhtin




Geen opmerkingen:

Een reactie posten