woensdag 16 september 2015

Agamben - Macht van het denken

Samenvatten van dit boek, dat ik in Duitse vertaling las, is niet bijster interessant voor de lezer, omdat hij zich dan overstelpt zal zien door een mogelijk te dichte rijkdom. Daarom maar een poging enkele centrale gedachten te verwoorden. Zoals de lezers van mijn blogs weten heb ik de hoop door het op te schrijven beter te begrijpen wat ik gelezen heb. Laten we zeggen, het percentage 50% op te hogen tot 60%. Ik ben het dus totaal niet eens met Achterhuis, die vindt dat we duistere en moeilijke filosofen moeten mijden. Laat die TU-mannetjes maar smoren in hun techniek-vet, daar in Enschede. De vraag naar het hoe is voer voor wetenschap en een sterk gereduceerd soort politiek denken. Wie niet alleen zijn grenzen wil verkennen maar ook de macht van het denken, die is beter gediend met krachtig voedsel.

Het boek bevat een flink aantal essays, die gegroepeerd zijn rond de thema's taal, geschiedenis en vermogen. Ik denk dat je deze verdeling kunt lezen als een climax, een ladder, een die je zou kunnen weggooien als je op het hoogtepunt bent beland. Dat hoogtepunt wordt bereikt aan de stervende  handen van Foucault en Deleuze. Ze schreven, bedoeld of onbedoeld maar wat maakt het uit, vooral ook volgens hun eigen filosofie, een testament dat in goede handen dient te komen. Je zou de essays van Agamben kunnen zien als een moedige poging de erfenis op te pakken en over te dragen naar de komende eeuw. Noem het hybris, ik zie het liever als het absolute minimum van de filosofie.

Is mijn inschatting iets waard, dan lijkt het erop dat we het lange tijd in de verkeerde richting hebben gezocht. Te lang zochten we naar een filosofie die nog wetenschappelijker was dan de wetenschap zelf. Maar inmiddels wordt duidelijk dat de wetenschap is overgenomen door de economie en de politiek. Ook daar wil de filosofie zich graag bewijzen door de grenzen van de politiek te schetsen en verder te gaan. Maar de meeste pogingen zijn te haastig, ze komen voort uit een afscheid van de metafysica waarbij ze onmiddellijk weer terugvallen in diezelfde metafysica. We zijn met andere woorden nog steeds overgeleverd aan Heidegger die de metafysica blijft afmeten aan een ontologie, en die ontologie weer aan een overdenking van het Ereignis dat zich wat betreft het zijn laat begrijpen als de verborgenheid ervan. Zo gesteld belandt Agamben vanzelf in de buurt van Badiou, die het Ereignis min of meer uitspeelt tegen het zijn maar niet goed lijkt te weten wat hij met dat zijn aan moet.

Agamben noemt Badiou wel zijdelings, maar lijkt te kiezen voor een tweevoudige weg, waarmee hij vooral loyaliteit aan Heidegger uitstraalt. In een schema op de laatste bladzijden stelt hij Heidegger in het midden van een schema waarin Kant, Husserl, Derrida en Levinas aan de kant van de transcendentie staan, Spinoza, Nietzsche, Foucault en Deleuze aan de kant van de immanentie. Heidegger, de man van het bekende kruis van het Geviert, is hier voorzien van een ander kruis, dat van de onplaatsbare positie in de vernieuwde levensfilosofie die nog steeds beloftes inhoudt voor de komende filosofische eeuw.

Nog op een andere manier blijf ik maar aan Badiou denken, terwijl de man bij Agamben zo goed als ongenoemd blijft. Dat zal wellicht te maken hebben met de bom die bij mij insloeg toen ik vernam dat beide filosofen op Paulus waren gedoken om opnieuw iets te begrijpen van universalisme. De teksten waarvoor ik me zo schaamde, de theologie en vooral het Nieuwe Testament, werden ineens nauwkeurig gelezen met aandacht voor de details van het Grieks, maar vanuit een vraagstelling die midden in de problematieken van onze tijd staat, het gegeven dat alle mensen gelijk zijn, maar vooral vanuit de optiek van een machteloze Verenigde Naties.

Je zou graag die machteloosheid inruilen voor een machtsfilosofie van Nietzscheaanse snit, waarin we fris en vrolijk ten strijde trekken, en wijs geworden tenondergaan.

Precies daar lijkt zich de geniale move van Agamben voor te doen. Trouw aan Heidegger en zijn kritiek op het ultrasubjectivisme van Nietzsche. Niet de macht als de kern van de actualiteit is zijn scopus, maar de macht die blootgesteld wordt aan de onmacht, en - zo kun je zowat stellen - die onmacht is. Onmacht als buiten werking stellen van de macht. Niet als transcendente positie, niet van buitenaf, maar vanuit de diepste diepten van het machtsbegrip zelf zoals dat al door Aristoteles was geformuleerd. Argia, a-ergia.

Tja, daar weet het Westerse denken wel raad mee, met zo'n mooi doel van zo'n mooi schrijvende schrijver. Dan maken we die argia toch gewoon tot mooie poëzie, of tot doel van onze politiek? Dat zou cynisme ten top zijn, want sinds WO I heeft de doelgerichte politiek, met de natie als drager, afgedaan. Je kunt dan hooguit nog nazi worden, of met Foucault biopolitiek bedrijven, je macht uitstrekken over het leven, het plantaardige leven als zodanig, en we veranderen - of blijven - legbatterijen.

Nee, Agamben is geen cynicus en gelooft niet in biopolitiek. Wel gelooft hij nog in een koppeling tussen leven en politiek. Tenminste, hij weet ook nog niet goed hoe hij verder moet, maar het is de moeite waard om de politiek (en ethiek) te richten op het leven dat vooral zonder transcendentie wordt benaderd, het leven als zodanig. Hij schroomt daarbij absoluut niet om terug te vallen op Spinoza met zijn conatus essendi, maar maakt duidelijk dat Spinoza dat onmogelijk activistisch bedoeld kan hebben. Het leven wil zichzelf in leven houden. Maar dat willen is evengoed passief als actief, noch passief noch actief. Het is pure gelukzaligheid, en zo zag Deleuze het ook graag. Niet het leven zoals het is, maar het leven zoals het zichzelf wil, slash gewild wordt, slash geen van beide.

We moeten dus opnieuw spinozist worden. Daaraan werd ik vanochtend herinnerd toen een nieuwe collega mij zag lezen en me duidelijk maakte dat ze Spinoza ook als een Nederlands filosoof zag. We weten dus nog steeds niet wat we in huis hebben. Misschien is dat wel de crux van de filosofie, van de filosofie van Agamben ook. We kunnen praten over het leven, steeds meer te weten komen over het leven, maar zijn we ook in staat te denken over het 'se', het leven dat zichzelf als het ware tot leven aanzet/ aangezet wordt?

Niet vanuit de biologie, want waar het leven vooral als logos wordt gezien, als rationele structuur, begrijpen we niet welke mogelijkheden het in zich bergt. Voor we het weten gaan we het opvatten als werk, doelgerichte functionaliteit. Terwijl, zoals Aristoteles zegt, de macht of het vermogen van het leven erin ligt dat het blootgesteld is aan zijn onmacht, zijn mislukking en buitenwerkingstelling, katargèsis.

Die paradox houdt ons in leven, en wordt in alle essays ververst door Agamben, de paradox dat het leven weliswaar gericht is op instandhouding van zichzelf, maar niet (alleen) in actieve zin. Ook als passiviteit, misschien vooral als passiviteit.

En precies in dat 'zichzelf' ligt de sterkste verbinding met de taal, het 'se' waaraan Agamben een mooi, moeilijk essay wijdt. Het 'se' bestaat niet in de nominativus, maar het is wellicht de nominativus waarin we uiteindelijk dat 'se' het meest zouden moeten zoeken, een betrekking tot zichzelf, het zelf, waarin het zelf niet als ander wordt opgevat, noch als pure zelfverwijzing, maar als een zelfverwijzing die toch niet als een val werkt. Begrijpen we wat dat 'se' is, dan kunnen we via de Indo-Europese naamvalstalen ontsnappen aan de gevangenis van de circulariteit en toetreden tot een andere orde, een 'komende gemeenschap'. Die geschiedenis is in die zin vanzelf messiaans, verstaan als de taal waarin de taal niet meer verontreinigd wordt door de geboden, de betekenis, pure taal wordt.

Ons rest, te beoordelen of we Agamben de erfenis van al die duistere maar machtige denkers durven toe te vertrouwen. Wat betreft Foucault voel ik geen aarzeling. Wat betreft de denkers die hij aan de kant van de transcendentie zet iets meer. Misschien oordeelt Agamben te snel over de kracht der 'formalismen'. Maar wie ben ik. Als formalisme dode taal is van waaruit het leven opnieuw wordt doordacht, dan wordt het hoog tijd om kennis te maken met Agambens vroege taalfilosofie, bijvoorbeeld Il linguaggio e la morte uit 1979. Vooralsnog zul je van mij geen kritische woorden horen.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten