zaterdag 21 december 2024

Doorbraak naar dit leven hier - Praxis volgens Patočka

We staan in contact met onszelf en zo kunnen we in de wereld zijn. Deze formule leidt ons op een of andere manier naar de fenomenologie, en we lezen nu Patočka, Jan Patočka, 1907-1977. Ik ga zeker ook nog Merleau-Ponty lezen, maar we hoeven daar niet op te wachten, want ook bij Patočka lezen we hoe het bewustzijn zijn centrale plaats in de fenomenologie verliest en plaatsmaakt voor het lichaam. Je hoeft dan ook niet erg lang te wachten tot bij hem de naam Merleau-Ponty valt, wellicht zijn inspiratiebron voor deze cruciale aanpassing van de fenomenologie.

In zijn vroege werk, bijvoorbeeld het essay uit 1936 dat - als ik het goed begrijp - ook fungeerde als dissertatie, vinden we minder over het lichaam, maar des te meer over de wereld. Zie daarover mijn vorige blog (deze link). Ook daarvoor had Patočka een inspiratebron, en dat was behalve Heidegger Eugen Fink (1905-1975). Voor mij is de verbinding met het leven in de wereld belangrijk alleen al omdat ik hier via Plato een raakpunt zie met Agamben, die Timaeus leest als een beschouwing over het plaatsvinden van de dingen als in iets. Iets vindt altijd plaats in iets, de wereld. Dat geldt ook voor de wereld zelf, die is in God, God is de wereld doordat die wereld wordt omvat. God, zo begrijp ik het pantheïsme van Agamben, is de wereld als het omvat-zijn van de wereld, alles is God in de zin dat het 'in God' is, en het pantheïsme moeten we dus opvatten als pan-en-theïsme.

Grote woorden, nu terug naar Patočka, bij wie ik vooralsnog weinig over God verneem. Een van de redenen daarvoor is wellicht zijn antropocentrisme. God komt niet toevallig ineens ter sprake in verband met de mens, die Patočka zonder aarzeling Homme-Dieu noemt, mensgod. Het is dan wel meteen oorlog. God komt in de wereld als de waarheid als menselijk lichaam, incarnatie, en bindt de strijd aan met 'l'autocompréhension qui cherche à se fuir et à se fermer', het zelfbegrip dat ernaar streeft te vluchten en zich op te sluiten', zeg maar wat ik in mijn vorige blog panic room noemde, met de film van Fincher in mijn achterhoofd, waar Jodie Foster in haar appartement met haar filmkinderen kan wegduiken als de inbrekers haar huis binnendringen.

Dit raakt bij mij een gevoelig punt, omdat ik alweer lang geleden mijn proefschrift wijdde aan precies deze vluchtmogelijkheid, die ik bij de Russische filosoof Michail Bachtin (1895-1975) terugvond en enigszins vond uitgewerkt in het boekje over Kafka van Deleuze en Guattari. Tot mijn verwondering ben ik met Kafka dus ineens weer terug in Praag, het Praag waar een halve eeuw na Kafka de filosoof Patočka aan zijn einde kwam. Bij Patočka dus geen 'kruipgat' of nooduitgang in positieve zin, eerder de toespitsing van het in de wereld zijn met een bepaald doel, het spreken van de waarheid in een samenleving die zich heeft opgesloten in zelfbedrog.

In een beschouwing over Aristoteles legt Patočka uit dat hij het in de wereld zijn net als voorheen opvat als beweging (kinèsis) maar nu wordt duidelijk dat deze beweging allerminst vrij is, zoals bijvoorbeeld bij Agamben, maar altijd beweging ergens vandaan en ergens naartoe. Dat geldt voor de zijnden, maar ook voor de wereld als geheel. Je zou - zonder dat Patočka deze term gebruikt - de individuele beweging kunnen opvatten als deelname van het individu aan de beweging van de wereld. Dat doel is allerminst onbepaald, maar al gegeven als het leven in zijn totaliteit. Mochten we dus denken dat Patočka de dood nastreeft, bijvoorbeeld door te sterven voor de waarheid, dan moeten we hier toch concluderen dat hij kiest voor het leven. We zouden dus het boekje van Derrida, waarin hij Patočka opvoert onder de titel donner la mort, opnieuw moeten lezen, maar tot die tijd verhang ik de bordjes en lees ik Patočka als levensfilosoof, het leven zeker ook als gave, gave van de waarheid met name, de waarheid die de vorm aanneemt van de wereld in beweging naar haar doel, het leven in zijn totaliteit.

Met zijn opvatting van beweging als essentieel doelgericht onderscheidt Patočka zich niet alleen van Agamben, maar ook van de filosofen die we gemakshalve (en te gemakkelijk) postmodern noemden, en bij wie inspiratie door Nietzsche zeker meespeelde in het afzweren van de doelgerichtheid. We moeten van de weeromstuit ook weer niet te snel concluderen dat Patočka de moderniteit verheerlijkt. Daarvoor had hij al teveel Husserl en Heidegger gelezen. Europa is in crisis, en dat heeft alles te maken met de techniek die overheersend is geworden, waardoor het hoofddoel van het menselijk handelen uit zicht raakt, de gerichtheid op het leven, het leven in de waarheid. Het in de wereld zijn moet daaraan tegenwicht bieden, het is een strijd van de waarheid tegen de machinaties van de illusie.

In deze gedachte zit een kantiaanse inspiratie. Ik houd mijn leerlingen in mijn korte cursus ethiek (twee lessen) ook altijd de casus voor of je aan de politie de waarheid moet vertellen als ze aanbellen en vragen of je onderduikers verbergt. Je bent dan ineens de bewaker van de panic room. Maar ook van de waarheid, als ik Kant goed begrijp moet je altijd de waarheid vertellen. Zo kan het misverstand ontstaan dat je met je actiegerichtheid, het vertellen van de waarheid, de dood riskeert, de dood in omstandigheden belangrijker vindt dan het leven, en in dit geval zelfs de dood niet van jezelf maar van je onderduikers. Donner la mort dringt zich via deze kantiaanse lijn weer op. Waarbij Socrates en dus Plato, Plato's Socrates, op de achtergrond meespreekt, de moed om de waarheid te spreken ook als je de gifbeker al hebt leeggedronken.

Het wordt steeds belangrijker om terug te vallen op Plato, te meer vanwege de vele teksten van Patočka over Plato. Er zijn diverse Plato's, niet alleen die van de moed om de waarheid te spreken, de moed om te strijden en aan te vallen. Er is ook de Plato van de Zevende brief, die verslag doet van zijn poging om de tiran in Sicilië van zijn troon te stoten, of te overtuigen van beleidswijziging. Dat is zeker ook de Plato van Agamben, die dit soort moed en dit soort actie zinloos vindt. De autocraten van deze wereld vinden het soms fijn om met filosofen te praten, het geeft hen cachet, denk aan Doegin en Poetin. Dat soort figuren is verspilde energie, het leven is niet op de eerste plaats bij hen te vinden.

In het boek dat nu voor me ligt (Le monde naturel et le mouvement de l'existence humaine) kom ik Plato nauwelijks tegen, de nadruk ligt op Aristoteles met zijn filosofie van de beweging. Toch zou ook daar wel een sleutel kunnen liggen om beter te begrijpen hoe menselijk handelen samenhangt met de inner touch, het spoor dat we in deze blogs volgen. In mijn achterhoofd heb ik de analyse van Agamben dat de problematiek van het mogelijke (dunamis) bij Aristoteles zijn (onbedoelde) uitwerking is van het begrip chora van de late Plato. Het hoofdprobleem in de ontologie en handelingstheorie van Aristoteles is om mogelijkheid van realisering (energeia) te onderscheiden en ermee in verband te brengen. Dit is zeker ook een hoofdprobleem bij Agamben. Agamben maakt soms radicale keuzes, zoals de afwijzing van de doelgerichtheid van het handelen, en van negativiteit. Zijn dialectiek houdt in dat tegenpolen in beweging worden gebracht door ze te laten 'samenvallen', door hun abstracte tegengesteldheid 'buiten werking te stellen'.

Welnu, bij Patočka kom ik een boeiende zin tegen:

Le fait de vivre dans une possibilité est ici aussi une saisie, une réalisation de cette possibilité et, pourtant, une modalité de la praxis. (p.119) 'Het feit te leven in een mogelijkheid is in dit geval ook een keuze, een realisering van deze mogelijkheid en aan de andere kant toch ook een modaliteit van het handelen.'

Nog voordat we weten waar deze zin betrekking op heeft lijkt het of Patočka wel iets ziet in vormen van handelen die niets meer inhouden dan 'leven in een mogelijkheid', wat meteen wel weer de vraag oproept of de realisering niet een noodzakelijk moment is. Maar deze vraag beantwoordt Patočka meteen door mogelijkheid en realisering in elkaar te schuiven. We hebben het hier over een bepaalde vorm van leven die handeling is en realisering, maar waarbij de mogelijkheid toch ook mogelijkheid blijft. Kortom, een structuur die vergelijkbaar is met de term gebruik (chrèsis) zoals die functioneert in de uitwerking van Aristoteles door Agamben in The use of bodies.

Patočka had in de voorgaande hoofdstukken geduldig uitgelegd dat er in de beweging, het menselijk handelen, drie structurele mogelijkheden bestaan, die hij omschrijft als verworteling (enracinement), de zelfprojectie (projection de soi) en nu komt hij aan bij de derde en belangrijkste handelingsmodaliteit, de 'doorbraak' (percée), die hij gelijkstelt met het zelfbegrip, de autocompréhension. Het is niet meteen evident dat het bij zelfbegrip om een praxis gaat, een vorm van handelen, maar daarvoor schakelt Patočka dus zijn bovenvermelde uitleg in. Het gaat bij doorbraak om een transformatie van mijn verhouding tot de wereld. Dat kun je zien als een leven in een mogelijkheid, maar niet in de zin van de eerste twee modaliteiten. Bij verworteling ging het om de mogelijkheden die geborgen liggen in mijn actieve gedrag, bij de zelfprojectie om het op zich nemen van taken die nodig zijn om bepaalde doelen te realiseren. Maar bij deze derde modaliteit gaat het noch om implicaties van mijn feitelijke gedrag, noch om de vervulling van onvermijdelijke taken.

Zoals Patočka op de laatste bladzijden van zijn essay uitlegt, is de doorbraak essentieel verbonden met mijn vrijheid, niet opgevat als arbitraire keuze, maar als een mogelijkheid die er simpelweg is, doordat ik met mijn eindige lichaam in deze wereld besta en met deze wereld verbonden ben. Ik kan deze mogelijkheid alsnog weer ombuigen in een bepaald gedrag of een bepaalde taak (zoals min of meer bij Sartre), maar dan val ik terug in de eerdergenoemde modaliteiten.

Patočka grijpt net als Plato verrassend terug op een mythe om zijn punt te verduidelijken. Niet de grot ditmaal (dus anders dan Derrida in Donner la mort), maar de scheppingsmythe uit Genesis. Wat ik panic room noemde valt hier zowat samen met het paradijs, en als het oerpaar dit moet verlaten belandt het in de tweede modaliteit, het op zich nemen van de zware taken. Hier moeten we straf en verantwoordelijkheid situeren. Het is dus niet het laatste bod van Patočka. Wat hij vrijheid en mogelijkheid noemt valt niet helemaal samen met verantwoordelijkheid. Net als bij Agamben (zie deze blog) duikt de verwijzing naar de oosterse levensbeschouwingen op om de overgang naar de derde modaliteit voor te bereiden. Het boeddhisme blokkeert de terugkeer naar modaliteit 1 door de binding aan de verschijnselen op te vatten als verstrikking in de eeuwige cirkel. Daar moeten we juist uit zien te breken. Maar het boeddhisme brengt de doorbraak tot stand tegen een te hoge prijs, namelijk het opgeven van de verbinding met de wereld.

Het is dan toch weer Paulus die de doorbraak voltrekt, net als bij Agamben. We raken los uit de strikken van de wet en de zonde door de vrijheid, de vrijheid die we hier en nu direct ervaren doordat we leven, in ons eindige leven. Het blijft bij Patočka enigszins in nevelen gehuld hoe Paulus die doorbraak kon voltrekken, maar beslissend is de keuze voor het leven in vrijheid. Toch zegt zeker ook de term die  Patočka op de valreep nog lanceert wel wat, de devotie. De mens moet de wereld niet afzweren, maar is aan deze wereld toegewijd, hij verbindt zijn toekomst met die van de hele wereld. Daaruit volgt de strijd, die Patočka ook al in zijn essay uit 1936 noemde, de lutte, en wel het opkomen voor de waarheid tegen het zelfbedrog en de leugens.

Naast een fundamenteel verschil met Agamben is misschien de overeenkomst toch significanter. Het verschil zit hem in het verbod op terugkeer naar het paradijs. Daarover heeft Agamben zijn discussie gevoerd met Augustinus, zie deze blog. Daarachter gaan zeker ook diepere meningsverschillen schuil, die we zeker nog moeten behandelen. Maar de overeenkomst is inzichtelijk via Paulus, de distantiëring van een leven dat volledig gewijd is aan de realisering van bepaalde doelen, in de zin van arbeid en vervulling van taken. De mens moet uit deze situatie een doorbraak zien te forceren, niet naar een hiernamaals of terug naar de veiligheid, maar naar het leven in de wereld. Het paradijs, al mag je dat niet zo noemen bij Patočka, is het leven hier en nu, in de mogelijkheid. Dit leven hoeft niet te worden gerealiseerd, het is al het doel waarnaar alle mogelijkheden en alle acties verwijzen, het is het leven van deze wereld.

Jan Patočka

 


1 opmerking:

  1. Ha Anton, en zo eindigt deze blogaflevering toch in het wakker worden in deze wereld. Ik zie in jouw interpretatie dat de vrijheid voor Patočka toch het grote wonder is dat ons een vluchtweg biedt uit de ontologische ordeningen waarin wij zijn ondergedompeld. Dan kom je toch weer uit bij christelijke filosofen als Augustinus en Agamben en christelijke archetypes als Paulus. Is het niet zo dat vrijheid door de christelijke filosofen ontdekt is? Ik probeer het te begrijpen. Maar ik baseer me nu helemaal op jouw weergave van Patočka. Hoog tijd om hem zelf te gaan lezen. Dat ga ik deze kerstvakantie doen. Amicale groet van Martien.

    BeantwoordenVerwijderen