In de aankondiging en recensies stond zo nadrukkelijk de verwijzing naar Bouvard en Pécuchet, dat ik er niet omheen kan een stukje te proberen over deze theatervoorstelling, Bambie nul, door mimetheatergroep Bambie. Wie mij kent weet dat de aanleiding complexer is. Het is zelden zo dat ik voor iets kies, alles wordt me in de schoot geworpen. Ditmaal door de Kerstman, lang voordat ik de roman van Flaubert las.
Het lijkt alsof het universum tegen me zegt: dit zijn de gegevens, hiermee moet je het doen. Probeer maar wat!
Zo kun je ook kijken naar de twee mannen in de kleine zaal, die niet veel meer hebben dan de gangbare theaterattributen, publiek, vloer, gordijn, plus een paar extra dingetjes: stapels boeken, plant, koffergrammofoon met een paar platen, fauteuils, krukjes, dingetje aan de muur.
Het publiek wilde wel. Een paar man lachten nadrukkelijk bij elke gag, de gespeelde onhandigheid die misschien ook wel op die lach was gericht. Maar zo gauw wilden we niet leeglopen. Misschien wel geprikkeld door de titel 'Een grote zoektocht in het kleine', schakelden Inez en ik bij het napraten even in de filosofische versnelling. Wat me onder meer trof was Inez' opmerking dat ze niet begreep waarom die ene man van zijn eilandje af ging en een rondje over de vloer ging zwemmen.
Het is dan ineens het publiek dat de gag ervaart, iets wat in je keel blijft steken, in dit geval de lach of de bewondering. Een rondje over de vloer zwemmen, dat kan iedereen, zeker als het onhandigheid moet uitdrukken.
Je gaat dan ineens over alles nadenken, inclusief het nadenken zelf. Is het wel de bedoeling dat je gaat nadenken, het is toch een theatervoorstelling? Geef je er dus aan over! En zo had je toch een soort losvaste band met de acteurs en hun voorstelling. En die was wederzijds. Een van de mannen ging ook hardop staan denken. Hij zag ineens van alles, ook bij mensen in het publiek. Maar toen hij zich in dat publiek wilde storten, trok zijn maat hem terug de vloer op. Orde hersteld, de voorstelling kon weer verder.
Mijn gevoel erbij: heerlijk om verlost te zijn van die dwang van een voorstelling die alles uit de kast trekt om me te boeien. Ook het denken beviel me wel, het vat krijgen op de moderniteit en op Don Quichot, inclusief de moed die we kunnen putten uit de droefheid, hier verklankt in het Ne me quitte pas met de stem van - als ik het wel heb - Nina Simone. Anderzijds: de schoonheid, de humor, waardoor het denken aanvoelt als verraad, schending van afspraken die je nu eenmaal nodig hebt om de voorstelling te doen voortgaan.
En zo stuiterde alles voortdurend tegen de kaders. Ook het portret. De kaders moesten worden geschilderd, en als je daar eenmaal mee begint eindig je dus bij dat Malevitsj-vierkant.
Filosofisch vroeg ik me af of dat niet een bepaald - zwart - licht werpt op de moderniteit. Die begint steeds met het trekken van een lijn, een kader, een nul. Daarmee is het risico gegeven dat het ook doorgaat en eindigt met de kaders. Alles wordt zozeer een kader dat het schilderij zichzelf tegelijk vult en uitwist.
Misschien is de logische uitweg dan ook dat we onszelf opvatten binnen de ruimte die de kaders ons nog laten. We kunnen ze gebruiken. De zwemmer gebruikt de muur als keerpunt. De schrijver Flaubert gebruikt zijn leven voor geploeter aan de roman. Als het goed is komt die roman nooit af, en is er toch een overwinninkje op de dood geboekt, want die is ook maar weer een kader.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten