dinsdag 24 maart 2020

Aangenomen!

Om Kafka moet je eigenlijk hard lachen. Dat vertel ik vaak aan anderen. Dat komt omdat ik ooit de 'Gesprekken met Janouch' had gelezen, waarin die over Kafka vertelde dat deze zijn verhalen voorlas aan vrienden in een café, en dan hard moest lachen. Zo herinner ik het me, dat Kafka zelf moest lachen. Dat maakt het al ietsje minder sympathiek, iemand die om zijn eigen grappen lacht. Maar het kan ook zijn dat hij daarmee zijn vrienden wilde geruststellen, zodat ze niet te hard schrokken van zijn vreselijke verhalen, verhalen over vreselijke zaken, en dat ze het door erom te lachen minder erg maakten.

Nog steeds weet ik niet goed wat ik met Kafka aanmoet. Eerder vertelde ik u dat ik gelukkig een leidsvrouw ontmoette die me aan de hand nam, vooral ook bij de samenspraak van Kafka en Agamben. Het is mogelijk om in Kafka's verhalen te leven, het is zelfs mogelijk dat we dat allang doen.

Die ervaring had ik toen ik hier in mijn Bau ineens dacht aan een scène van Kafka, en iets van hem wilde opzoeken en citeren. Daarvoor moet ik normaal naar de kamer (voorraadkamer, in termen van het verhaal Der Bau) van Inez, die de gele Nederlandse vertaling Kafka Verzameld werk in de kast heeft staan. Maar nu is dochter Frederiek Het slot aan het lezen, en moest ik naar de zolder. Heb ik nog geluk, dacht ik, dat ze vanwege de corona bij ons logeert, anders had ik helemaal naar Amsterdam gemoeten.

En zo sloop ik als een soort Karl - zoals hij door het huis van de vriend van zijn oom - door mijn eigen huis, ik werd steeds meer een Kafkapersonage, en al bijna moest ik om mezelf lachen. Er was ook een aanleiding. Vanochtend kreeg ik te horen dat de centrale examens waren geannuleerd, waardoor mijn leerlingen nu bijna automatisch hun diploma krijgen. Dat lijkt op Karl, die zijn weg zoekt in Amerika en solliciteert bij het Natuurtheater Oklahoma. Bij Kafka denk je altijd dat alles wordt uitgesteld en dat er niets lukt, maar dat is hier zeker niet het geval. Karl wordt gewoon aangenomen. Nu is de roman wel onvoltooid, dus het kan zijn dat hem daarna nog allerlei ellende te wachten staat, maar ook daarin verschilt het verhaal niet van mijn leven en dat van mijn leerlingen. Misschien hebben ze nu slechts een pyrrhusoverwinning geboekt en moeten ze die nog eens bekopen.

Ik had tussendoor ook nog een mailwisseling met een leerling die altijd fan was van Vergilius, en het geluk had dat dit het eindexamenonderwerp is. Het gaat om een enthousiaste leerling, en zelfs na alle trials and tribulations bleef ze goede moed houden. Toen ik vroeg of ze het niet erg vond dat ze nu haar moeizame voorbereiding niet kan belonen met een mooie afsluiting mailde ze me terug dat ze vooral erg opgelucht is dat ze het examen niet hoeft te maken. Ik antwoordde dat dit toch ook wel weer bij Vergilius past, het gevoel dat alles in het leven veel moeite kost, en dat je blij mag zijn als er eens een keer iets meevalt. En passant hebben we nu gezien hoe zelfs Vergilius in Kafka kan worden geschoven.

Over Christus hoef ik u niets te vertellen. We zijn allemaal aangenomen, maar dat wordt al gauw zo'n missionair praatje. Liever houd ik het bij Kafka die antwoordde toen Janouch hem over Christus vroeg: 'Christus ... een afgrond waarin ik liever niet wil kijken.'

Enfin, u heeft al te lang moeten wachten op mijn citaat uit het gele boek. (Om u gerust te stellen begin ik nu al hard te lachen.) Welnu:

De knecht [...] nam Karl bij de hand. Zij liepen tussen allerlei hokjes door, in een van hen zag Karl een der jongens, die al aangenomen was en de heren daar dankend een hand gaf. In het bureau waar Karl nu gebracht werd ging alles precies eender als in het eerste bureau, zoals Karl ook al voorzien had. Alleen stuurden zij hem, toen zij hoorden dat hij een middelbare school had bezocht, naar het bureau voor gewezen leerlingen van middelbare scholen. Maar toen Karl daar zei, dat hij een middelbare school in Europa had bezocht, verklaarden zij zich ook daar voor onbevoegd en lieten hem naar het bureau voor leerlingen van middelbare scholen in Europa brengen. Het was een hokje aan de uiterste rand van de renbaan, dat niet alleen kleiner maar zelfs ook bescheidener dan alle andere was. De knecht die hem erheen had gebracht, was woedend over de lange tocht en de vele afwijzingen, wat volgens hem alleen Karls schuld kon zijn. Hij wachtte niet meer op de vragen, maar liep dadelijk weg. Dit bureau was ook wel de laatste kans. Toen Karl de chef zag schrok hij bijna van zijn gelijkenis met een leraar die waarschijnlijk nog altijd aan de middelbare school thuis lesgaf. Het bleek al spoedig dat de gelijkenis zich alleen tot verschillende details bepaalde; maar de bril die op de brede neus rustte, de blonde baard, als een pronkstuk verzorgd, de wat ronde rug en de stem die voortdurend onverwacht luid uitschoot, bleven Karl nog geruime tijd verbaasd boeien. Gelukkig hoefde hij niet scherp op te letten, want het ging hier minder ingewikkeld dan bij de andere bureaus. Het ontbreken van zijn legitimatiepapieren werd weliswaar hier ook genoteerd en de bureauchef noemde het een onbegrijpelijke nalatigheid, maar de klerk die het hier schijnbaar voor het zeggen had, liep er snel overheen en na een paar korte vragen van de chef, die hem juist uitgebreider wilde gaan ondervragen, verklaarde hij dat Karl was aangenomen. De chef wendde zich met open mond tot de klerk, doch de man maakte een afwerend gebaar, zei 'Aangenomen' en noteerde de beslissing ook meteen in zijn boek. Klaarblijkelijk was de klerk ervan overtuigd dat het zo vernederend was om een leerling van een Europese middelbare school te zijn, dat je iedereen die zich daarvoor uitgaf, absoluut geloven kon. Karl had daar, wat hem betrof, niets tegen in te brengen, hij ging naar de klerk toe en wilde hem bedanken. Maar er ontstond nog een kleine vertraging, toen de man hem nu naar zijn naam vroeg. Hij gaf niet dadelijk antwoord, hij voelde er niet veel voor zijn ware naam te zeggen en te laten opschrijven. Zodra hij hier een baantje, al was het ook nog zo onbeduidend, had veroverd en het naar genoegen had vervuld, dan mochten ze zijn naam weten, maar nu nog niet; hij had hem al te lang verzwegen om hem nu nog te willen verraden. Hij gaf daarom, omdat hem op dit moment niets anders te binnen schoot, de naam op die hij in zijn laatste betrekking had gehad: 'Negro'.
 Afbeeldingsresultaat voor vrijheidsbeeld

Geen opmerkingen:

Een reactie posten