Dit laatste is vooral een mogelijkheid van de poëzie. We kunnen in een gedicht of verhaal afstand tot de feiten nemen en deze feiten opnieuw bezien, mooier, of als mogelijkheid. Zo kan het zelfs gebeuren dat we bedwelmd raken, of zelfs overtuigd dat de dingen in hun ware aard overeenkomen met de poëzie. De afstand is dan geen omweg, maar misschien de meest rechtstreekse weg tot de waarheid.
In haar essay over de Ilias (1938) doet filosofe Simone Weil weer iets anders. Ze laat zien dat Homerus het geweld ('la force') tot de ware held van zijn gedicht maakt. Daarin verschilt Weil van Rachel Bespaloff die het poëtische karakter van het leven, inclusief de oorlog, benadrukt. Ik ben nog niet zo ver dat ik mijn weg heb gevonden in deze controverse. Als je het al een controverse kunt noemen. Het is vooral toeval dat beide joods-christelijke filosofes aan de vooravond over de Ilias schreven, en dat ze beiden tijdens de oorlog uit Frankrijk via Marseille naar de VS vluchtten, overigens zonder elkaar te ontmoeten.
Een van de problemen als je beide essays naast elkaar legt, is de betekenis van geweld en aanverwante begrippen. Bespaloff gelooft in de levenskracht die ondanks alle destructie bij Homerus overeind blijft. Die levenskracht komt erg dicht in de buurt van de force van Weil. Weil ontkent die levenskracht ook niet. Wel verduidelijkt ze dat het leven van de helden in de oorlog van betekenis verandert zodra het wordt bedreigd. De bedreiging houdt in dat het geweld het leven elk moment kan doden. Met name in de oorlog is dit het geval, maar bij Homerus wordt ook de slavernij van de meegevoerde overwonnen vrouwen in dat teken gesteld. En los van Homerus kun je nog talloze andere situaties bedenken natuurlijk.
Nu begrijpen we ook hoe dicht we bij de filosofie van Agamben zitten, met name van zijn project Homo sacer. De homo sacer is een mens die elk moment kan worden gedood. Zijn leven heeft geen betekenis die boven die van de dode uitgaat, het is zoè ('naakt leven') en geen bios (zinvol leven). Anderzijds raakt ook Bespaloff aan een belangrijk aspect van Agambens filosofie, de rechtvaardigheid opgevat als de virtuositeit van de aarde die leven geeft en neemt. Het moet dus niet al te moeilijk zijn om met behulp van Agamben (die op de filosofie van Weil promoveerde) beide opvattingen over de Ilias met elkaar te verzoenen. De sleutel daartoe zou wel eens kunnen liggen in Agambens kijk op het lichaam, dat voor hem geen ding is, maar wel net als een ding kan worden gebruikt. Gebruiken is geen variant van vernietiging, het is een verhouding tot de wereld waarin die wereld als ontoeëigenbaar wordt ervaren.
We zouden bij al deze convergentie haast vergeten hoe centraal de idee van verdinglijking is in de moderne filosofie. Kant, Hegel, Marx, Freud, bij al deze denkers staat deze idee centraal en draait het deels om dezelfde vraag: hoe kunnen we de mens niet alleen opvatten als meer dan een ding, maar ook nog eens via interventies bereiken dat hij niet tot ding wordt gereduceerd?
Misschien valt er iets te winnen door Weil juist in alle scherpte serieus te nemen, en niet slechts in haar affiniteit met andere denkers. Het kunnen doden werpt een licht op de verdinglijking, het vormt er de grenservaring van. Je kunt deze verhouding beide kanten op denken. Een mens doden betekent dat je hem verdinglijkt. En omgekeerd: wanneer je de mens reduceert tot een ding, dan kun je hem doden.
Kijk je zo naar de geschiedenis, dan kun je zien hoe deze ervaring steeds wordt versluierd. Eigenlijk hebben alleen de Grieken met hun epen en hun tragedies verwoord hoe allesdoordringend dit geweld is. Die Griekse geest ziet Weil ook in het Nieuwe Testament, met name het lijdensverhaal. Het kan zijn dat ze de Romeinen en de Joden te gauw aan de kant schuift, zeker als je Bespaloff ernaast legt. Maar haar punt is dat we bij Homerus iets zien wat je niet zo gauw in latere tijden en buiten Griekenland terugvindt. Het geweld wordt dan vooral bij de vijand gesitueerd, sowieso minder bij de helden van eigen bodem.
Bij Homerus zie je het geweld overal. En iedereen denkt ermee weg te komen. Kijk naar Agamemnon. Zelfs Achilles durft niet tegen hem in opstand te komen. En toch is de reikwijdte van het geweld altijd beperkt, zelfs bij Agamemnon. Je zou kunnen zeggen dat er altijd een effect van dramatische ironie optreedt. De lezer ziet al wat de held nog niet wil zien. Hij denkt ermee weg te komen als hij behalve de vijand ook zijn eigen mannen en masse de dood in jaagt.
Hoe ontsnapt Homerus aan het risico dat hij met zijn mooie vertelkunst de destructiviteit van de mens verbloemt? Daarover is Weil ondubbelzinnig. Homerus poëtiseert het leven. Maar als dat wordt vernietigd, zegt hij gewoon waar het op staat. Hij maakt het niet mooier dan het is:
'Alles wat geen oorlog is, wat oorlog vernietigt of bedreigt, wordt door de Ilias in poëzie verpakt. Maar nooit de realiteit van de oorlog. Er is geen terughoudendheid waarmee de stap van leven naar dood wordt versluierd:Het lijkt er dus op dat poëzie samengaat met terughoudendheid, en dat er een speciaal effect optreedt wanneer de poëzie wordt gecontrasteerd met de directe weergave van het geweld dat zijn limiet bereikt in het doden van de ander.
"Then his teeth flew out; from two sides,
Blood came to his eyes; the blood that came from lips and nostrile
He was spilling, open-mouthed; death enveloped him in its black cloud."
Het is dus niet de poëzie waar Homerus op uit is. Op beslissende momenten geeft hij de poëzie op. Of liever: hij belandt in iets tussen poëzie en brute weergave in. Wel kun je hier nog spreken van een stemming of toon. Weil hoort die in de verbittering. Of het leven er nu is of wordt weggenomen, steeds horen we door het spel met regels, woorden, beelden en terughouding de verbittering doorklinken.
We moeten die verbitterde toon wellicht niet opvatten als berusting, die op zijn beurt weer het voorstadium kan zijn van hernieuwde bewondering van het geweld. Weil wil met die bewondering afrekenen, zonder enig voorbehoud. Ze eindigt dan ook met de hoop dat Europa ooit weer zal aansluiten bij het epische genie waarmee het zijn geestelijke zoektocht ooit begon, met Homerus.
Misschien ga ik te snel, maar ik wil op dit moment vasthouden dat Homerus (zoals we bijvoorbeeld ook bij Celan zagen) de grens van de muziek opzoekt. De verbittering stijgt op uit het samengaan, de wrijving of het conflict, van poëtische sublimatie en de - ik zou zeggen 'amuzikale' - schok van de gewelddadige dood waarin het even lijkt of de mens niet meer is dan een ding, en of de macht van de doder onbegrensd is. Het zijn voorbijgaande effecten, die in hun samengaan iets opleveren wat we duizenden jaren later nog steeds blijven lezen.
Met deze laatste alinea probeer ik, misschien ietsje te opzichtig, een verband te leggen tussen het essay van Weil en het spoor dat ik op grond van Agamben aan het verkennen ben, de grens van de muziek die een bepaald soort amuzikaliteit oproept. Het voordeel van zo'n conceptualisering is dat het onze aandacht richt op de toon van Homerus als we hem weer lezen. En het is verbluffend dat zoiets mogelijk is. Misschien is het alleen maar mogelijk omdat we nog steeds binnen datzelfde universum rondzwerven. Wat is onze afgestomptheid anders dan een reactie op die lucide ervaring van het leven dat door het geweld waardeloos wordt gemaakt?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten