Wat te doen? is een citaat van Tsjernysjevski, de titel van zijn roman uit 1862. De titel werd later door Lenin gebruikt en nu dus door Nancy. Je moet meteen aan Kant denken. Maar bij Kant ging het bij het doen toch om iets anders. Daar moest een of ander doel worden gerealiseerd, een imperatief die het heden in een ander licht stelde, het doen werd een project. Nu is de vraag directer, de kloof tussen theorie en praktijk is gedicht. De soixante-huitards waren niet geïnteresseerd in een toekomstig doel, ze waren activisten.
Hier komen we aardig dicht in de buurt van Agamben, die politiek omschrijft als middelen zonder doel. En toch zijn er zeker twee principiële verschillen.
Ten eerste gaat Nancy - anders dan Agamben - niet akkoord met de idee dat het facere automatisch sacri facere is. In de hem kenmerkende stijl staat hij nauwelijks stil bij de taalhistorische gegevens en voor hij de kwestie heeft aangeraakt is hij er alweer voorbij. Het geweld komt op als noodzakelijk moment in de uitvoering van de idee, of het doet zich voor bij het opkomen van die idee zelf
en sa tout-puissance - mais un tel surgissement porte un nom, celui de sacrifice, et c'est précisement ce qui s'est effacé de notre culture. Quand il y a du sens à faire du sacré - ou bien à faire, à créer le sacré - on ne demande pas "que faire?". (p.87)Het lijkt alsof de vraag 'wat te doen?' zelf het teken is van de uitwissing van het heilige. Lenin zou zeker akkoord gaan met deze observatie, temeer daar hij zich verzette tegen de invoering van religieuze symboliek zoals de 'godbouwers' Bogdanov en Loenatsjarski voorstonden. Maar voor mij telt hier een verrassend inzicht, namelijk dat Nancy aan de kant staat van de uitwissing van het heilige en Agamben aan de kant van het heilige, althans in de diagnose van de moderne cultuur.
Nu heb ik vaker gemerkt dat filosofische vrienden moeite hebben met de assumptie van Agamben, vooral ook met zijn consequentie dat je de uitwissing van dat heilige moet denken in de vorm van profanatie. Er komt bij lezers dan een gevoelsmatige weerstand op, ze voelen zich niet eens geroepen die weerstand uit te leggen. Even ter verduidelijking: het gaat niet om de vraag of de ervaring van het heilige samengaat met geweld. Dat staat buiten kijf. De kwestie is of we de uitwissing van het heilige moeten denken als een historische ontwikkeling die al lang geleden begonnen is (ten tijde van de profeten) of als iets wat we nog voor ons hebben, als een mogelijkheid die gezien de kracht van het kapitalisme steeds moeilijker wordt.
Dan nu het tweede verschil. Waar Agamben zich bekent tot de levensfilosofie, zij het tot het leven in zijn Griekse, dubbele gedaante van bios (politiek zinvol leven) en zoè (naakt leven, leven als zodanig), en tot de spinozistische levensdrang van de conatus, neemt Nancy de dood nadrukkelijk op in de menselijke verlangens:
La vie ne procède pas d'une certitude de soi : c'est d'ailleurs en cela que la pensée est la vie elle-même. Le prouve singulièrement ceci que la vie se destine à la mort, se désire sa mort ou se désire en sa mort si on peut dire. (102)Niet dat Nancy het 'eeuwige leven' van de conatus zelf afwijst, maar dit is niet de inzet van de politiek. Politiek gaat dan ook niet over levensvorm, niet over lichamen en is dus ook geen biopolitiek, maar 'situeert zich tussen de levensvormen en de vormgevende Vorm van een leven dat het onsterfelijke leven van de 'geest' is'. Uiteindelijk zoekt Nancy in de geest (esprit) een antwoord op de aanslagen van Parijs.
Nergens noemt Nancy Agamben, maar er zijn wel gemeenschappelijke referentiepunten: Aristoteles, Spinoza, Foucault, Deleuze en Derrida. De dramatisering van de verschillen komt voor mijn rekening, en zoals gezegd voor rekening van de nog bestaande of afgebroken vriendschap, en het gemeenschappelijk denken over vriendschap van Nancy en Agamben.
Het rare is dat het doen in zijn uitwerking bij beide filosofen toch lijkt samen te vloeien, ondanks hun verschillende uitgangspunten. Dat heeft te maken met hun afwijzing van de effectiviteit. Nancy legt het faire zo uit dat het sinds Tsjernysjevski echt ingrijpend veranderd is, en wel dankzij een sensibiliteit die op zichzelf genomen filosofisch niet serieus te nemen is, maar wel degelijk tot effect heeft dat het doen zijn effectiviteit verloren heeft.
Een van de gestalten van die sensibiliteit is het Bartleby-effect. Bartleby is de klerk in een advocatenbureau in Wall Street uit de novelle van Melville (uit dezelfde tijd als Tsjernysjevski) die op elke opdrachten reageert met 'I would prefer not to'. Het lijkt hier volgens Nancy te gaan om een spektakel dat verglijdt in een kritiek op het spektakel, zodat het 'onmogelijke' in de plaats komt van de realiteit. Daarmee staat Nancy nog mijlenver af van de interpretatie van Agamben, die de formule van Bartleby niet ziet als ervaring van onmogelijkheid, maar van een mogelijkheid om niet te worden gerealiseerd. Maar toch, door te spreken van 'sensibiliteit' laat Nancy toe dat de vraag 'Wat te doen?' zich losmaakt van de realisering waardoor andere betekenissen naar boven komen drijven.
Het lijkt haast of de kern van die betekenis in de taal zit, de sfeer waartegen Nancy het nodige wantrouwen koestert. Als we het over faire hebben, dan is het een faire zonder object of doel, een faire dat we noch als praxis noch als poièsis kunnen duiden. Denk bij faire aan 'faire l'amour', of het onpersoonlijke 'il fait beau'. Verglijdingen zonder effectiviteit, maar dit 'zonder effectiviteit' lijkt niettemin het 'effect' van de verglijdingen.
Omgekeerd zie je bij Agamben een verschuiving of verglijding die even moeilijk te duiden is volgens de schema's van poièsis (handelen met extern doel) en praxis (handelen met intern doel), en wel rond de term 'gebruik' (uso). Gebruik is een principe dat werkzaam is in een activiteit waardoor die niet opgaat in zijn realisering. Daardoor is het mogelijk dat de mogelijkheid, het vermogen en de macht (in het Oudgrieks allemaal dunamis) zich onderscheiden van de realisering (effectivité, energeia), maar ook dat we het gebruik zelf als iets werkelijks kunnen opvatten, en niet slechts als een doel dat we nastreven.
De samenvloeiing van Nancy met Agamben is zeker niet alleen maar idyllische vriendschap, de verschillende uitgangspunten vallen steeds opnieuw af te lezen. Bijvoorbeeld aan Marx, waar Nancy benadrukt dat hij de zin noch als gebruikwaarde noch als ruilwaarde wil opvatten maar als iets ertussenin. Maar zelfs op dit soort plaatsen zou je Agamben nauwkeurig moeten lezen om te zien of hij werkelijk een herstel van de gebruikswaarde voorstelt, quod non. Eerder zou onze aandacht moeten gaan naar filosofische thema's als de toe-eigening die beide filosofen niet willen duiden volgens de categorie eigendom en daardoor bewust of niet teruggrijpen op de stoïsche oikeiosis die Agamben typeert als een vertrouwdheid die een gebruik van het zelf en van de wereld is.
Het gebruik van zichzelf, van het zelf, dat is nog niet de 'existentie' waarop Nancy uiteindelijk terugvalt, maar komt daar wel weer in de buurt wanneer Nancy vervolgt dat het zelf buiten zichzelf treedt om zich er vervolgens weer naar terug te plooien.
De verschillen worden steeds subtieler en we zijn de uitgangspunten eigenlijk alweer bijna vergeten. Er zijn diverse manieren om die verschillen boven tafel te halen (bijv. Heidegger-interpretatie), maar niet valt uit te sluiten dat ook die verschillen weer evenzovele verglijdingen en samenvloeiingen aan het licht brengen. Ik houd het er voorlopig op dat we te maken hebben met een bepaald slag ultra-intelligente marxisten die lang door Heidegger zijn gegaan en op hoge leeftijd nog in contact met de wereld slash leven slash geest willen staan door te denken en te schrijven. Wat te doen? Antwoord: doorgaan met schrijven om te voorkomen dat de letters blijven staan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten