Vaak vraag ik me af hoe de retorica in de Oudheid functioneerde. Was het niet anders dan nu? Je hebt nu bijvoorbeeld reclame. Daarvan wordt zo nu en dan onderzocht wat het effect op de luisteraar is. Dat kun je tot op zekere hoogte empirisch doen: vragenlijsten, koopgedrag, veranderde beoordelingen.
In de Oudheid verneem je vooral veel over de techniek of liever: technè van de retorica. Minder, veel minder over het effect. Zo kwam ik haast tot de conclusie dat het de sprekers niet ging om het effect. Het ging over de schoonheid van de kunst, de kunst van het spreken. L'art pour l'art.
Ik moet toegeven, ik heb me nog niet erg verdiept in secundaire studies. Er zal best wel veel over geschreven zijn, over dit probleem. Wel valt me op dat er tegenwoordig in de politieke filosofie vaak over emoties wordt gepraat. Emoties lijken bij Nussbaum, Moïsi en zelfs bij Lyotard een sleutel tot het begrijpen van de grote politieke problemen van deze tijd. En zo beland je haast vanzelf in de verraderlijke nabijheid van de neuropsychologie (wij zijn ons brein) of van het (eventueel afgezwakte) cognitivisme van Platoonse snit.
Waar blijft de rol van de taal, die door genoemde perspectieven systematisch wordt veronachtzaamd? Ik lijk een andere denkrichting op het spoor te komen wanneer ik Cicero lees. In zijn verdediging van Caelio bespreekt hij de speeches van de aanklagers en getuigen-à-charge, en zegt hij hoe ze hem hebben 'bewogen' (ontroerd). Hier lijkt het of Cicero ook ineens de effecten van de retorica ziet in de emoties die ze teweegbrengen. En als die emoties het doel van de retorica worden, zijn ze ineens logisch primair. Zo lijkt het.
Maar in dat geval zijn we wel vergeten dat Cicero's woorden geen beschrijving zijn, ze zijn zelf onderdeel van een verdedigingstoespraak. Met andere woorden, de betekenis van zijn beschrijving is zelf retorisch van aard. En wellicht kun je deze casus veralgemeniseren. Beschrijvingen van gevoelens als effect van retorische taal zijn niet noodzakelijk gericht op waarheid. Ze zijn evenzeer een ..., ja wat eigenlijk? Een poging de gevoelens van de tegenstander te beïnvloeden, een indirecte zoektocht naar waarheid (zoals bijvoorbeeld bij Sokrates), of het vertoon van een kunst, whatever it may be?
Het zou nu voor de hand liggen om Nietzsche in te duiken, met zijn gevoel voor retorica en zijn bewondering voor de sofisten. Maar we kennen Nietzsche toch ook als een psycholoog, een denker die geloofde in de kracht van emoties, van de wil, de liefde. We kunnen ook denken aan Paul de Man, die verder ging in het centraal stellen van de retorische figuren in zijn taalvisie. Maar het lijkt erop dat die visie op dood spoor is beland bij Derrida, die in zijn Mémoires pour Paul de Man overtuigend ('overtuigend') uitlegt waarom je - uitgaand van het begrip 'memoires', memoria, nooit uit de dubbelzinnigheid wegkomt van geheugen en herinnering.
Zo blijven we zitten met een opvatting van de retorica als 'technè', wellicht zelfs als techniek. Een techniek waarvan we niet kunnen begrijpen wat het is omdat we er middenin zitten. Als er iets spontaan is in onze wereld zijn het niet de emoties, maar de machines en media die de emoties op ons overbrengen, of suggereren dat ze dat doen. Die techniek vraagt erom dat we erover nadenken. Zijn we in staat om de maat ervan te bepalen (Verbeek)? Om de techniek te aanvaarden als ons fatum, als het minste kwaad (Derrida)?
Ik wil weer een beetje terug naar Cicero. Het zou kunnen zijn dat zijn leerschool van de retorica een filosofie bevat, aanzetten tot filosofie. We zijn nog niet erg gevorderd met die leerschool. Quintilianus moet worden gelezen. Leerschool of paideia betekent vooralsnog: accepteren dat we kinderen zijn die stijlfiguren leren herkennen, gebruiken, doseren, verbergen. Pas dan wordt zoiets als een gesprek mogelijk, een gesprek met Cicero, met de techniek van het gevoel.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten