zondag 24 juli 2011

Pyramide

Hegel zag de pyramide als een gebouw dat een vreemd element herbergt, het gemummificeerde lichaam. Gebouw en lichaam worden opgenomen in een voortschrijdende synthese. Derrida ontdekte in Hegels semiologie ook een résistance. De pyramide symboliseert het teken dat weliswaar als verruimtelijking wordt opgenomen in de hoorbare taal en het begrip, maar daarbinnen ondoordringbaar blijft.

De Egyptenaren begrepen hun eigen hiëroglyfen niet, zegt Zizek. Ze schonken hun opake tekens via Solon aan de Grieken. Ook aan Mozes, zoals te lezen valt in de Bijbel, bij Freud en bij Sloterdijk. Die beschouwt het schrift en de schrift als een draagbare pyramide en zegt daarmee misschien ook iets over de betekenis van de verruimtelijking in zijn eigen werk.

Keer op keer duikt iets als een pyramide op binnen de hegeliaanse syntheses van de literatuur en politiek. Zoals de executiekamer van Antigone, de geluiden van het biljart in Dostojevski's Gebroeders Karamazov, de put in Murakami's Opwindvogelkronieken, de kampen en kanselarijen. Het zijn met Derrida's woorden functionerende machines zonder doel.

Keer de syntheses binnenstebuiten en het worden stenen beelden. Ze staan er, er gebeurt van alles, ze vinden er niet heel veel van.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten