vrijdag 30 mei 2025

De compotetheorie van Hans Schnitzler

Alle filosofen die ik de laatste tijd lees hebben het over Plato, en dan hoef je niet lang te wachten op de grotvergelijking. Je zou er een complot achter vermoeden. Zo kan het zijn dat een of andere 'therapeut' bedacht heeft dat ik moet worden opgevoed nu het nog kan, nu ik een nieuwe levensfase inga. Filosofen geven me een boek cadeau, of zeggen iets in een krant, wat ik beleef als een prikkel om over na te denken en dus - bijna automatisch - een blog over te schrijven.

Het complot is waarschijnlijk een compote, een mengsel van dingen. Niet het woord compote, maar wel die idee van een mengsel kwam ik tegen in een van die boekjes die ik cadeau kreeg, De mens, de machine & de therapeut (2024) van Hans Schnitzler. Op p.20 noemt hij technologie 'een ingewikkelde mengelmoes van positieve en negatieve effecten'. Dat maakt het onvoorspelbaar hoe het zal verdergaan met ons leven en het leven van de mensheid. We hebben met de techniek iets ontketend wat we niet in de hand hebben en wat enorme effecten op ons leven heeft.

Wij zijn het dus zelf, en wij zijn het niet zelf, die deelnemen aan het complot, het is een ingewikkelde mengelmoes van zelf en niet-zelf, een compote dus. Dit gaat al aardig in de richting van het unheimliche van Freud dat bij Schnitzler aan het eind van elk hoofdstukje opduikt als refrein met het woord awkward. Hoe meer wij op machines lijken, hoe meer die machines op ons lijken, en hoe dieper we verstrikt raken in de compote. Het unheimliche kan onze omgeving vullen doordat het beantwoordt aan een diep verlangen in ons. Het is dan ook geen toeval dat de adressant van Schnitzler een 'Therapeut' is, in plaats van ons op te voeden wil hij ons genezen en we begrijpen allemaal dat we daarvoor door een pijnlijke fase moeten. We begrijpen met die term 'beantwoorden' ook dat het boekje de vorm aanneemt van een dialoog. De Therapeut is de Ander, maar we geven hem krediet omdat hij beantwoordt aan ons diepste verlangen.

Het is dus ook niet evident wat er gebeurt als Schnitzler op de laatste bladzijden afscheid neemt van de Therapeut. Hij ontmaskert de Therapeut, de chat is in werkelijkheid een cheat. Waarom? Omdat de Therapeut geen belichaamd wezen is met zijn geschiedenis, geen mens.

Je zou deze keuze ook kunnen typeren als een keuze voor de ziekte. Een dergelijke logica zag ik in het interview met René ten Bos, die op zijn manier overigens ook houdt van de grot van Plato (zie mijn blog). Gezonde mensen zijn minder interessant dan zieke mensen, weet René uit eigen ervaring. Hun leven neemt de vorm aan van een verhaal, en ze krijgen meteen een hoop aandacht. Dit maakt ziekte zo aantrekkelijk dat ik me goed kan voorstellen dat je afscheid wil nemen van je therapeut. Maar met Plato, denk ik, heb je de arts wel altijd dicht in je buurt. De filosoof neemt de rol van de arts over en hevelt die over van het individuele leven naar het meso- en macroniveau van de cultuur. Plato noemde de arts als argument voor de rol van filosofen en de filosofie. Zoals je met je ziekte niet kunt vertrouwen op de kennis van je vrienden, en een dokter nodig hebt, moet je voor je levensgeluk naar een filosoof, of moet je die filosoof zelf worden.

René gebruikt in zijn interview nog een term die me in verband met Schnitzler en Plato te denken geeft. De filosoof heeft een taak (namelijk tegengas geven tegen de heersende mening, de doxa). Als iedereen heel angstig gaat doen over het klimaat, heeft de filosoof tot taak om te waarschuwen voor eco-stalinisme. En omgekeerd, denk ik nu meteen, als iedereen maar doorgaat met vervuilen, moet de filosoof waarschuwen voor extinctie (zie mijn blog over René 's boek). Het gaat dus in de filosofie om een taak, de filosofie als taak.

Het lijkt erop dat de mengelmoes nu naar de achtergrond verdwijnt. Naarmate de filosoof zijn rol in de openbaarheid met verve speelt, zijn taak op virtuoze wijze uitvoert, zien we hem als criticus, grenzentrekker, landmeter. Of ook als hofnar, de functionaris die tot taak heeft de wetgevers van een komisch contrapunt te voorzien. Schnitzler lijkt dit goed te beseffen, want hij houdt tot het einde de compote binnen boord. Hij gaat niet buiten de techniek staan, en als hij dat wel doet vult hij dat meteen aan met de mogelijkheid dat hij zelf erin zal opgaan. Dat is awkward, maar ook onvermijdelijk. Er is dus geen echt afscheid, het afscheid was bij nader inzien maar een gebaar dat de voortgang van de machinewording van de mens onderstreepte.

We bewegen ons dus met Schnitzler nog steeds binnen het universum van Freud. Het unheimliche is waarnaar wij verlangen. Sterker nog, het wordt het merkteken van de filosoof. Hij wordt serieus als gesprekspartner voor de heersende mening op voorwaarde dat hij toegeeft dat hij ook zelf verlangt naar wat hem zo'n afschuw inboezemt. Geef je dat niet toe, dan sta je als filosoof buitenspel, wat bij voetbal nog zichtbaar wordt gemaakt door de vlag van de grensrechter, maar in de filosofie naar de onzichtbaarheid wordt geduwd. Je wordt academicus, of hobbyblogger.

Misschien verklaart dit waarom ik mijn filosofie niet als een taak wil zien, en ook niet als verantwoordelijkheid voor mijn verlangen. Ik hoef niets toe te geven. Ik ben niet ziek en heb dus ook geen interessant verhaal. Ik ben ook vast wel gemerkt of ongemerkt in een permanent gesprek met een Therapeut (die al mijn gegevens verzamelt en gebruikt), maar ik hoef dit niet te dramatiseren in een boekje. Die onzichtbaarheid bevalt me prima, en beschermt me vooralsnog tegen de dilemma's van de openbare filosoof.

Cyborgs komen eraan: zo smelten mens en machine samen

dinsdag 13 mei 2025

Gek van taal - Gesprek met Ton over een examentekst

 

Ha Ton,

Leuk, ons gesprek over taalfilosofie. (Ton is collega Nederlands.) Ik denk dat je doelt op de tekst 'Taal is een brug in het denken', in het vwo-examen, toch? (Via deze link kun je de tekst downloaden.)

Boeiende tekst inderdaad. Het is de samenvatting van een artikel in Journal of Linguistics door Marc van Oostendorp, een neerlandicus die zelf ook redacteur is van dat tijdschrift. Pittige stof voor je arme leerlingen.

In de tekst zie je toch weer een soort splitsing die zich op een of andere manier steeds in taal lijkt te voltrekken. Van Oostendorp spreekt van een 'spectrum' waarmee een vorm van continuïteit wordt gesuggereerd, maar die je op basis van ditzelfde gegeven kunt aanvechten. Hij betitelt de splitsing (of spectrum) als categoriseren versus sociaal gebruik van de taal.

Verderop blijkt dat spectrum een brug te zijn. Dat is een moeilijke gedachte. Was het spectrum niet al een brug? Heb ik iets gemist? Ik zou beide verbindingen, spectrum en brug, met elkaar moeten verbinden om te begrijpen wat Van Oostendorp bedoelt. Zo zou ik iets kunnen bedenken wat zowel categoriseren als sociale communicatie is. Dan liggen beide lagen van taal niet meer uiteen, zoals in een spectrum, maar zijn ze verbonden, zelfs symbolisch identiek, ze vallen in elkaar. (Ik ben me ervan bewust dat een brug die in elkaar valt niet per se een erg stabiele brug is, maar dit terzijde.)

Het voorbeeld van Van Oostendorp is wel verhelderend. Je kunt 'andermans hoofd lenen om verder te kunnen denken'. 'Nene heeft helaas alle koekjes opgegeten'. Ik kan die zin alleen begrijpen, zegt Van Oostendorp, als ik er zelf een situatie bij bedenk. Strikt genomen, denk ik, kom ik nu in een tautologie terecht die tegelijk bijna een tegenspraak is. Ik kan alleen tot de sociale situatie toetreden wanneer ik me ervan afzonder en zelf iets bedenk. Of andersom: ik kan alleen zelf iets bedenken als ik eerst in een sociale situatie beland, door bijvoorbeeld dat briefje over Nene aan te treffen.

Ton, ik beken, ik ben een slecht luisteraar. Misschien kun je me helpen herinneren aan je eigen vraag en visie op deze problematiek. Tot dat moment kan ik alvast twee herinneringen ophalen.
 
De eerste is aan mijn docente Latijn Bé Breij, die na mijn studie hoogleraar werd en met haar inaugurele rede inging op de taalpragmatiek. Ze bewandelde naar mijn idee het spectrum van links naar rechts, van het categoriseren naar het sociale gebruik. Maar eenmaal daar aangekomen, bleek je het categoriseren ook alleen maar te kunnen begrijpen vanuit dat sociale gebruik. Fascinerend. Maar ook daar had ik het gevoel in een cirkel te draaien waardoor ik niet echt vat op dat fenomeen taal kon krijgen. Volg eventueel hier mijn bespreking
 
Een tweede herinnering dateert van een paar weken terug. Geïnspireerd door dichtervriend Leo (die je inmiddels kent) las ik een boek over Lucebert, door Marleen Slooff. Ze zocht naar verbindingen tussen taal en beeld, omdat Lucebert zoals je weet behalve dichter ook beeldend kunstenaar was. Met de idee van beeldtaal kom je vanzelf al op lichte afstand van de gedachtegang van Van Oostendorp, denk ik. Het is niet toevallig dat die uitkomt bij de zin als het voorbeeld bij uitstek van de taal als brug. Ik probeerde Slooff te volgen in haar verwijzing naar de filosofie van Walter Benjamin (zie hier mijn blog).
 
Nog eens hierover peinzend stuit ik op een mogelijk interessante parallel tussen Van Oostendorp en Slooff (Benjamin). Die heeft te maken met de manier waarop Van Oostendorp het categoriseren omschrijft. We delen de wereld op in voorwerpen. Dat slaat eigenlijk nergens op, zegt Van Oostendorp, want zo simpel is het niet. De werkelijkheid is kitscherig-filosofisch, zweverig en vaag. Maar toch doen we dat. Dit spiegelt, zoals ik nu zie, de onvrede van Benjamin, die liefst alle filosofische kitscherige ideeën van tafel veegt om gewoon weer te kunnen denken. Denken niet vanuit de geestelijke rijkdom maar vanuit de geestelijke armoede.
 
Een andere naam waaraan je in dit verband kunt denken is Wittgenstein, die niet toevallig ook in de examenbijlage wordt genoemd. Niet alleen filosofie zit ons in de weg bij het denken, zei hij, maar ook de taal. De taal inclusief filosofie is het vliegenglas dat we niet zien, en waaruit we willen ontsnappen. Zo wilde Wittgenstein uit de filosofie ontsnappen door ergens leraar te worden. Misschien verklaart dat ook wel iets over ons, Ton. Of laat ik voor mezelf spreken: we ontsnappen uit de gekmakende tegenspraken en cirkels van de taal door leraar te worden. Dan hoeven we daar even lekker niet over na te denken.

In afwachting van jouw visie, eventueel,
Anton 

Brug in Duitse stad Dresden ingestort | De Gooi- en Eemlander

maandag 5 mei 2025

De betekenis van cirkels - Plato en de film Architecton

Nadenken is soms nodig, en mijn blogs helpen me daarbij. Een van de problemen waar ik tegenaan loop is dat ik de verbanden niet altijd zie. Ik lees bijvoorbeeld een tekst van Plato, zijn Zevende brief, over zijn politieke avonturen op Sicilië, en dan gaat het ineens over een cirkel. De cirkel als voorbeeld van wat een idee is, hoe je die idee nodig hebt bij het begrijpen wat een cirkel is (lees daarover eventueel mijn blog). Let wel, ik kan beide waarderen, die politieke avonturen en de uitleg wat een idee is. Maar ik wil graag verbanden zien.

Wat vaak helpt is dat je nog eens beter gaat kijken, het kan zijn dat de schrijver het zelf ergens uitlegt bijvoorbeeld, maar iets later in de tekst. Daar zegt Plato dat er een misverstand zou kunnen spelen bij pogingen om uit te leggen wat een cirkel is, als je alleen ingaat op een van de factoren, bijvoorbeeld de idee van de cirkel, 'het ding zelf'. Iemand die de boel op stelten wil zetten kan hier misbruik van maken, en krijgt dan al gauw de meerderheid van de aanwezigen mee. Zo iemand is ongetwijfeld ook de heerser van Sicilië bij wie Plato te gast is, Dionysius. Het gaat dus niet om Dionysius, dat soort types moet je links laten liggen, heeft Plato geleerd, maar het gaat om de opvoeding van de anderen. Dan is van belang dat je geduldig alle aspecten van de cirkel doorloopt, naam, definitie, figuur, begrip en dus de idee.

Het is dus het geduld dat me in dit geval weer heeft geholpen om het verband te leggen. Nu heb ik van nature weinig geduld. Ik ben meestal al erg tevreden wanneer ik een moeilijke tekst überhaupt heb gelezen, of als ik er al eens een blog over heb geschreven. Wat dan helpt is dat je tegen iets aan loopt. Ook mijn ongeduld heeft dan bij nader inzien wel waarde, ik erger me aan iets en wil dan weten hoe het zit, en snel een beetje.

Zo lees ik nu eindelijk een beroemd lang gedicht van Vergilius, Georgica. Het gaat over landbouw, alsof de lezer een boer is en wil weten hoe het zit met zijn planten en beesten. Ik had al vaker gehoord dat dit een geweldig mooi gedicht is, had ook wel eens een stukje ervan gelezen, maar ging nu een stuk verder en zet gewoon door. Al gauw merkte ik een groot verschil met zijn eerdere gedichtencyclus, de Bucolica. Dat gaat over herders die voortdurend siësta houden en met elkaar keuvelen over verliefdheden en zangwedstrijden. De les lijkt te zijn dat het landleven heerlijk is omdat je lekker onder een boom kunt liggen en je kunt overgeven aan mooie, zangerige taal.

Maar hoe verhoudt zich dat tot die Georgica, waar datzelfde landleven wordt bezongen omdat de boer zo hard moet ploeteren? Ik lees er een paar dingen over, maar zie geen echt antwoord op mijn kwestie. Het lijkt toch met elkaar in tegenspraak, het land is fantastisch omdat je er lekker kunt niksen en het land is fantastisch omdat je er zo hard moet werken. Ineens gaat me een klein lichtje op, onvoldoende voor een goed antwoord, maar wel mogelijk interessant. Wat nu als deze teksten ook over mezelf gaan? Ik wil liefst lekker op de bank liggen en mijn blogjes schrijven. Maar om tot een tekst door te dringen moet ik toch echt aan de slag, ploeteren door dat moeilijke Latijn met al die plantennamen. Het geploeter van de boer is mijn geploeter. Maar het is ook zingen, het is geschreven in mooi metrum en inspirerend om zelf ook te schrijven.

Derde situatie waarin de dingen ogenschijnlijk geen verband met elkaar houden, de film die ik gisteren met Inez zag, Architecton, van Viktor Kossakovsky. Inez was op het idee van deze film gekomen omdat ze een boek geschreven heeft over bouwen en het ontwerpen van woningen in de wederopbouw. In de krant las ik dat de film veel beelden bevat van stenen, beton, gesloopte woningen en antieke tempels, met maar heel weinig uitleg. Vooraf dachten we: goed, dan laten we het maar over ons heenkomen.

De film bevatte inderdaad, wat ik gelezen had, prachtige beelden van vallend gesteente, bergen, hele wijken die kapot waren, gesloopt, gebombardeerd of verwoest door een aardbeving, antieke tempelruïnes, een reusachtige steengroeve. Tussendoor zagen we een oude Italiaanse architect in zijn tuin met twee werkers. Ze groeven in het gras een kanaaltje in cirkelvorm. Daar legden ze zware stenen in. Het was winter, met sneeuw.

In zo'n geval moet je geduld hebben, in een bioscoop kun je niet even vooruitbladeren of stiekem de recensie lezen op je mobiel. Helemaal tegen het einde was er een 'Epiloog', de architect praatte bij zijn cirkel met (naar ik meen) de regisseur. Het ging over de betonwoningen die de architect in zijn leven had ontworpen, en nog steeds ontwierp. Hij schaamde zich ervoor. Hoe stom is de mensheid dat ze woningen bouwt voor veertig jaar, van beton, dat niet duurzaam is en ook niet vergaat? Je zou in elke stad een cirkel moeten maken, waarbinnen je de natuur zijn gang laat gaan. Zoals dus ook die cirkel in zijn tuin.

Goed, nu hebben we de duiding. Maar het lijkt nog teveel op die vijfde factor van de idee cirkel bij Plato. Je moet geduldig verbanden leggen met de andere factoren, anders laten de kijkers zich verleiden door de populist die alleen maar de boel op stelten wil zetten. Ik moet dus iets meer moeite doen. In dit geval lukt het me maar moeilijk om de uitleg van de epiloog toe te passen op de beelden van de film. Als beton zo slecht is, waarom zien we dan zo weinig beton? En zo weinig hout? Wat we zien zijn vooral stenen, uitgehakte stenen, en het marmer van de zuilen. En wat we zien aan beton is soms ook nog mooi, dat ene gebouw in brutalistische stijl. Hebben we net geleerd om beton mooi te vinden, moeten we er weer afscheid van nemen.

Misschien, denk ik nu, heeft die cirkel iets te maken met magie. De cirkel is zo aantrekkelijk omdat hij iets kan afweren. We voelen ons veilig als we in die cirkel zijn. Maar we begrijpen ook vaak dat we juist niet in die cirkel moeten gaan zitten. Maar bijvoorbeeld op het bankje ernaast. Er wordt gezegd dat je pas goed kunt nadenken als je loopt, door een zuilengang of in de natuur. Hier wordt een alternatief gepresenteerd. Ga zitten, of staan, bij de cirkel. Die moet er wel eerst komen natuurlijk, in de natuur tref je maar weinig cirkels aan. Dat vraagt om gezwoeg, in de sneeuw, je handen bevriezen, je raakt doorweekt. Is de cirkel er, dan kun je erbij zitten, staan, mijmeren, in cirkels, zoals in Bucolica. Je mijmert er over beton, hoe verschrikkelijk het is, en hoe mooi het kan zijn ook. De regisseur leunt tegen een boom, twee robotmaaiers kruipen achter hen langs, maaien alles buiten de cirkel.

Zo hebben de mislukte avonturen van Plato op Sicilië misschien toch zin gehad. Hij heeft geleerd wat een cirkel is, niet alleen voor de wiskunde, maar ook voor de mensheid, het  politieke belang van cirkels. Ze hebben geen nut, ze zijn nergens goed voor, net zoals zoveel in de natuur en zoveel wat kapot gaat. En dat is precies het nut ervan, daarom moet je buiten die cirkel blijven.

The Oculus and Dome of the Pantheon: Rome's Architectural