vrijdag 16 oktober 2015

Van Praag over bijbelverhalen

Mijn vader gaf me dit boek om te lezen, Net voorbij de rede van de psychiater Herman van Praag. Symbolischer kan haast niet, want is de Bijbel zelf niet ook een boek dat ons door onze Vader is geschonken? En toen zag ik de inscriptie van mijn zus en zwager, die het boek dus aan mijn vader hadden gegeven, in de hoop dat hij hiermee zijn geest jong zou houden.

Ik heb het niet uitgelezen, want ik hik op tegen een stapel boeken die vrienden en collega's me gaven omdat ze waarschijnlijk mijn geest jong willen houden, of om iets met elkaar te delen. Dat stel ik zeer op prijs. En wie mij kent zal niet verbaasd zijn dat ik deze inleiding zonder veel moeite kan gebruiken als een bruggetje naar de inhoud.

Het is namelijk maar de vraag of we die bijbelverhalen nog met elkaar kunnen delen, of het die verhalen zijn waardoor we überhaupt iets kunnen delen zonder dat het ons tegelijk ook verdeelt. Lees je de visie van Van Praag, dan blijkt die Bijbel veel minder harmonisch dan je in je herinnering dacht. Samuel tegen Saul, en die weer tegen David, samen tegen de Amalekieten die per se dood moeten, maar als Saul hun koning spaart wordt dat door Samuel tegen hem uitgespeeld.

Laat je die verdeeldheid eenmaal tot je toe, dan zie je veel meer, met die ogen van de psychiater. Abraham gehoorzaamt God als die hem vraagt zijn zoon te offeren, maar Van Praag stelt gewoon vast dat Abraham daarmee in feite tegen God ingaat. God wil helemaal niet dat iemand zich in passieve vroomheid plooit naar zijn macabere verzoeken!

En zo kan datgene wat we met elkaar delen inderdaad iets blijken wat ons verdeelt. Misschien daarom ook heb ik dit boek niet helemaal uitgelezen, als kleine daad van rebellie tegen mijn vader, een rebellie die geheel in geest van de Bijbel weleens door God zelf hoger aangeslagen kan worden dan de passieve gehoorzaamheid.

En toch raak je zo alsnog in een probleem verzeild, een kwestie waarvoor ik even geen oplossing heb. Van Praag twijfelt namelijk niet aan de moraal van fatsoen, waarin je je met je gedrag aanpast aan de mores van de gemeenschap, de particuliere en de universele gemeenschap. Dat blijft zijn ijkpunt in zijn beoordeling van Gods gedrag. Maar was het God zelf niet die ons die moraal ooit had ingeplant, en/of via Mozes heeft gegeven? Kun je een gever wel vragen zich aan te passen aan zijn gift? Of is die gift het teken dat verwijst naar de gever, en moeten we die moraal derhalve niet ingrijpend herschrijven nu we die God weer anders en beter kennen?

Had ik het boek uitgelezen, dan had ik daarover via het jezusbeeld van Van Praag wellicht meer helderheid gekregen. Maar goed, dat kan altijd nog. En aporieën houden de geest jong.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten