zondag 25 april 2021

Diotima leert ons luisteren - Håvard Enge over de muziek van Nono

Als muziek iets doet, dan is het wel stromen. Zelfs in de abstracte muziek van Schönberg kun je het stromen horen, het stromen van de tranen. Immanentie van de muziek zou mijn uitdrukking kunnen luiden voor het in zichzelf blijven (manere) van de muziek. Maar er is wel geopperd (door Adorno bijvoorbeeld) dat we immanentie beter kunnen opvatten als het uitstromen (manare) van het immanente naar buiten en weer terug. Misschien kunnen we dan beter spreken van immanantie.

Er is iets onbevredigends aan dit muzikale stromen. Er gebeurt zoveel onverdraaglijks in de wereld, waarom zouden we het al stromend kunnen dragen.... In plaats van ons te dragen, verleidt de muziek ons tot illusies. Haast zonder er erg in te hebben haalt muziek ons over tot het meegaan met de stroom. Er komt een moment dat deze persuasieve muziek zelf ondraaglijk wordt.

We waren in mijn vorige blog uitgekomen bij Diotima, de priesteres die Socrates inwijdt in de filosofie en de liefde. Socrates, de filosoof die via het persuasieve discours de strijd aanging met de vertegenwoordigers van dat discours, de sofisten, bleef binnen datzelfde discours. Maar filosofie is verbonden met de muze, de moeder der muzen Mnemosyne, geheugen of herinnering. En zo bracht Socrates zelf de filosofie in verband met Diotima, in herinnering aan gesprekken waarin hij zelf de luisterende positie innam. Socrates de leraar blijkt ineens zelf leerling, hij heeft ooit moeten leren luisteren.

Het Diotima-motief duikt dus op om ons te herinneren aan het luisteren. Dat onderscheidt haar van de vrouw die in hymnen wordt bezongen. Er wordt wel gezongen en gedicht, zoals meestal door mannen, maar die mannen bezingen in dit geval een vrouw aan wie ze het zingen te danken hebben. Ik noem bijvoorbeeld de dichter Hölderlin, die zijn Diotima bezong in gedichten, in de roman Hyperion en in zijn echte leven, waar hij zijn geliefde Susette opsierde met die naam. In een van die gedichten klaagt een zekere Menon tegen Diotima, waarbij we alleen al door deze titel, 'Menons Klagen um Diotima', kunnen terugkoppelen naar de opening van deze blog. Menon is Grieks voor de blijvende, wachtende, duldende, die klaagt, huilt, om Diotima. Het lijkt hem niets op te leveren: 'Und in Wogen des Stroms taucht es die Wunden umsonst.' Er moet een vader met zijn dochters aan te pas komen om Diotima zijn gezangen toe te zenden: 'Und der Vater, er selbst, durch sanftumatmende Musen / Sendet die zärtlichen Wiegengesänge dir zu.'

Ergens tussen de god, de muzen, Diotima en de wachtende, luisterende dichter komt de gestokte stroom weer op gang. De dichter is weer in staat tot zingen, danken, dichten.

Het lijkt erop dat er van ons een rolwisseling wordt verlangd. Spreken en zingen moeten zich herbronnen in het luisteren.

Ooit heb ik deze les gelezen bij John Cage. Zijn muziek beschrijft hij ergens als het stilzitten en luisteren naar wat er gebeurt. Deze les is voor mij verbonden aan de ervaring dat ik met vriend Leo (laatste schooljaar, zo ongeveer in 1980) in Londen bij de lezing van een muziekwetenschapper en componist was. Hij had een notatiesysteem bedacht voor body music, waarbij het lichaam als muziekinstrument wordt gebruikt. Niet alleen de zangstem, ook het kloppen op de huid, het lichaam als percussie-instrument. John Cage was een andere bezoeker, en inpirator van deze componist. Leo en ik luisterden geïnteresseerd. Buiten klonk de sirene van een ambulance. Wat zou Cage op dit moment hebben gedacht? Hij schonk er geen aandacht aan. Hoe dan ook, het leek alsof daar mijn ervaring van het luisteren zich vernieuwde.

Een componist die het luisteren wilde leren in dubbele betekenis, onderwijzen en leren, was de Italiaan Luigi Nono (1924-1990). Ooit was hij criticus van Cage, hij zag niets in diens toevalsoperaties, het gooien met dobbelstenen om de subjectiviteit buiten werking te stellen en de muziek zelf te laten spreken. In latere jaren sloot Nono aan bij Cage, met name de Cage die ons wilde leren luisteren. Nono was overtuigd communist, en zijn composities lijken ons aan te sporen tot rebellie. Niet voor niets heet zijn opera Prometeo, de mens die het vuur stal van de goden. In de jaren zeventig lijkt zich een omkeer voor te doen. Nono schrijft drie jaar niets, en dan, in het al genoemde jaar 1980, zijn strijkkwartet Fragmente - Stille, an Diotima.

Zelf heb ik een verleden als kortstondige muziekstudent en als bijvakstudent muziekwetenschap. Een jaar geleden liet ik me aanspreken door een passage bij filosoof Agamben, waarin hij muziek voorstelt als een soort geneesmiddel tegen de depressie die de politiek verlamt. Vrienden die me lazen, wezen me op het werk van Nono, dat ik vooral kende via pianist Maurizio Pollini, met werken die juist voor de genoemde omkeer liggen, waaronder ... sofferte onde serene.., voor piano en geluidsband. Ook weer zo'n programmatische titel, die lijden en stromen - geheel in de traditie van Schönberg - benoemt tot de hoofdkenmerken van muziek.

Zouden we ook 'An Diotima' van Nono programmatisch moeten opvatten, als een socratesk liefdesdrama dat door de muziek treffend wordt geïllustreerd? In die richting lijken de fragmenten van Hölderlinteksten te wijzen die Nono bovenaan de bladzijden van zijn partituur heeft geschreven. Maar blijkens een voor mij erg intrigerend en verhelderend artikel van Håvard Enge ('The Politics of Listening', 2011) wil Nono juist voorkomen dat zijn muziek een soort illustratie wordt. Zo moest hij niets hebben van programmaboekjes waarin de complete Diotima-teksten van Hölderlin waren opgenomen. Muziek moet voor zichzelf klinken, het is de intrinsieke, autonome, ik zou dus zeggen immanente of immanante kunst bij uitstek.

Ik beluister het stuk van 35 à 40 minuten via Youtube, waar de partituur meebeweegt. Ik herken een paar opvallende zaken, mede dankzij het artikel van Håvard Enge. Al meteen hoor ik tonen die lang worden aangehouden, en in de partituur worden aangeduid met fermates, die hier en daar zelfs vijfdubbel boven de noot staan. Met hoofdletter staat er ook nog soms ENDLOS bij, en aanduidingen in seconden. Lange rusten hoor ik ook, wat je vanuit de titel (Fragmente-Stille) kunt duiden als afbakening van de fragmenten, maar meestal als stilte die in de muziek wordt geïntroduceerd. Ik hoor de strijkers zeer diverse geluiden maken, en relateer dat aan de partituur-aanwijzingen, 'al ponte', 'al legno', 'flautato' etc. Deze technieken zijn niet echt vernieuwend voor wie vertrouwd is met het genre strijkkwartet in de twintigste eeuw. Wel de diversiteit en snelle afwisseling van deze gebruikswijzen van het instrument. Enge legt uit dat Nono gebruik maakt van speciale toonreeksen, met name de scala enigmatica van Verdi. Deze leent zich goed voor de tooncombinatie 'tritonus', een spanningverwekkend interval dat vroeger bekend stond als de diabolus in musica. Maar net als de verminderde septiemakkoorden bij Beethoven, die in zijn tijd als ongehoord werden ervaren, ga je aan zulke intervallen wennen, en kunnen ze zelfs ingezet worden bij statische passages.

Muziek heeft sinds Pythagoras een bijzondere relatie met het getal. Meer dan in welk ander verschijnsel ook kon je in muziek de continuïteit horen tussen de ervaarbare kosmos en de begrepen kosmos, tussen de fysieke en de wiskundige wereld. De twaalftoonsmuziek van Schönberg is ook vaak zo begrepen. Na de dominantie van emoties in de Romantiek keerde Schönberg terug naar de getalsmatige kern van de muziek. Elke toon representeerde een getal, van de plaats in de twaalftoonreeks, en de twaalftoonreeks was in de kern een getalsreeks. Enge betoogt dat Nono zijn best doet om enigszins afstand te nemen van deze centraalstelling van het getal. Zijn gebruik van de Verdi-toonladder is niet het belangrijkste element van zijn constructies. Dat zijn eerder bovengenoemde elementen, de fermates, de diversiteit van het gebruik van het instrument, en bovenal 'the insertion of silences into the musical texture' (p.10).

We beginnen via deze muziektechnische zaken geleidelijk zicht te krijgen op de politiek van het luisteren van Nono. Wat heeft luisteren met stilte te maken? Alweer moet ik terugdenken aan een tekst van Cage, die vertelde dat hij in een geluidsgeïsoleerde kamer op een Amerikaanse universiteit ervoer wat echte stilte is. Het is niet het ontbreken van geluid. Integendeel, dan pas hoor je het ruisen van het bloed door je aderen, je hoort de kleinste en subtielste zaken. Stilte brengt je dus weer in contact met het stromen, de immanantie van het leven.

Zo gezegd lijkt het of Cage ons wegleidt van de gecomponeerde muziek, naar de zenmeditatie. Alsof het niet om politiek gaat maar om spiritualiteit, de terugtrekking uit de wereld naar het innerlijk. Kunnen Enge en Nono ons helpen om het contact met de politiek weer te herstellen? Op het eerste gezicht niet. Enge omschrijft de stiltes als 'ruimte voor reflectie', de luisteraar laat zijn binnenwereld resoneren met de buitenwereld, en de muzikale klanken brengen dit in hem teweeg. Via overwegingen van enkele vrouwen (is het overdreven van mij om hier weer het Diotima-motief te zien?) stelt Enge het spiritualisme bij. Eerst leent hij van Carola Nielinger-Valkil de idee dat we de stilte moeten zien als de toevoeging van een gevoel voor het mogelijke. Daarbij verwijst ze naar een andere Diotima-gestalte, en wel in Musil's beroemde roman, waar ze de sociaal klimmende muze representeert. Het zelf is in staat om zich sociaal te ontplooien, mits het oog (en oor) krijgt voor de mogelijkheden die in de zichtbare (en hoorbare) wereld verborgen liggen.

Enge legt elders uit dat de stilte niet een fysieke kwaliteit of lacune is, maar samengaat met de verbeelding. De stilte activeert de verbeelding in de luisteraar. Deze stap is voor mij makkelijk na te voltrekken, omdat ze in de filosofie van Agamben (met name in Stanzas) cruciaal is voor het functioneren van de taal. Taal is niet primair verwijzing naar een veronderstelde buitentalige realiteit, waarbij het symbool de gebrekkige, en het getal de restloze, complete representatie zou zijn. Het symbool is zelf ook iets, en sterker nog: zonder het symbool is er geen realiteit, althans voor de mens. De ervaring van de taal ligt - via de verbeelding - ingebakken in de mens, in zijn verhouding tot zichzelf en de ander, en tot zichzelf als een ander.

De tweede vrouw levert Enge zoiets als het ontbrekende puzzelstukje. Ingrid Allwart onderzocht in Die Stimme der Diotima de manier waarop Nono de woorden van Hölderlin in zijn kwartet gebruikte. Die studie ligt nog op mij te wachten. Maar het kan zijn dat ik er via Enge indirect al iets van meekrijg. Enge lijkt afstand te nemen van Allwart doordat hij niet gelooft dat we de teksten van Hölderlin (zoals gezegd) moeten opvatten als programma of als gedetailleerde instructies. Door de al fragmentarische teksten van Hölderlin boven zijn partituur te citeren in een extreem gefragmentariseerde vorm creëert Nono, aldus Enge, een context voor zijn muziek. Aha, een context. Dus toch niet immanent, toch niet autonoom?

In een artikel over de muziek van de Russische componist Galina Oestvolskaja heb ik een paar decennia geleden een idee geleend van de Amerikaanse musicoloog Richard Taruskin. Ik paste zijn idee van cordon sanitaire toe op Oestvolskaja. In serieuze klassieke muziek kom je vaak uitingen tegen van componisten of beschouwers waarbij ze zeggen: pas op, interpreteer deze muziek niet, deze muziek spreekt voor zichzelf! Goed, zou je dan denken, waarom zeg je dat dan erbij? Dit interpretatie-verbod is een cordon sanitaire in de zin dat we het niet alleen moeten opvatten als negatie (inderdaad, evenmin als het symbool volgens Agamben) maar als een meeresonerende uiting die de muziek in contact brengt met de luisteraar. Mede dankzij het cordon zijn we in staat om te luisteren naar de muziek zonder ons te laten afleiden door programma's en instructies.

Interessant is dat Enge spreekt van context, waarbij hij iets dergelijks bedoelt als het cordon sanitaire. We zitten nu al bijna in de politiek. Maar waar we geneigd zouden zijn de context te zien als iets dat ons bij de muziek vandaan haalt om ons naar de politieke gebeurtenissen te leiden, gebeurt hier eerder, vooral, het omgekeerde. De context (hier de teksten van Hölderlin) is in staat om muzikaal te functioneren, te functioneren ten dienste van de intrinsieke muziek, de muziek die nu eindelijk voor zichzelf kan spreken.

Om de stap naar de politiek te zetten moeten we ons nog bevrijden van een thema uit het spiritualisme dat we hier ook al langs zagen komen: de omkeer. Het componeren van An Diotima leek bij Nono te volgen op een omkeer, die overeenkwam met de omkeer van persuasie naar luisteren. Moeten we deze omkeer spiritualistisch opvatten? Dat hoeft niet. Enge legt uit dat we de functie van de politieke context in het eerdere werk van Nono ook al kunnen zien volgens de inzichten die hij opdoet aan de hand van An Diotima. We begrijpen nu ook beter hoe Nono in een vroeger werk, Il canto sospeso (1955-56), teksten van politieke gevangenen liet functioneren. Het zijn geen teksten maar contexten. Nono 'verknipte' deze teksten tot letters, tot ergernis van onder anderen Stockhausen, waardoor ze onherkenbaar werden. Terugkeer naar het getal, het stoicheion? Nee, de context relateert de muziek aan de spelers en luisteraars, en via hun imaginatie aan de wereld.

Er valt nog een hoop te overdenken. Zo vraag ik me af hoe ver de mnemosynè ons brengt wanneer we, zoals Enge, over de omkeer kunnen terugspringen naar het verleden en met terugwerkende kracht het verleden anders kunnen duiden. Een filosoof zal al snel de neiging hebben om dat verleden heel precies in beeld te krijgen: wat heeft Diotima precies gezegd? Hoe kunnen we dat reconstrueren en deconstrueren? Maar via Nono is er een alternatief. Hier en nu, via bijvoorbeeld Youtube, kunnen we luisteren naar muziek. Het is heel goed mogelijk dat we van Diotima niet meer meekrijgen dan de titel van Nono's muziekstuk, of dat de fragmenten van Diotima alleen worden gelezen door de leden van het kwartet, de uitvoerenden, als een herinnering dat ze muziek spelen, en dat de partituur niet alleen, en niet primair, instructie of bevel is. De partituur zouden we misschien zelf kunnen opvatten als context, want het gaat om de klinkende muziek en dat we ernaar luisteren.


Arditti Quartet | karsten witt music management

Geen opmerkingen:

Een reactie posten